ECLI:NL:RVS:2002:AF1730

Raad van State

Datum uitspraak
11 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200003826/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • H. Borstlap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen geluidswaarden vastgesteld voor industrieterreinen in Rotterdam

In deze zaak hebben de burgemeester en wethouders van Rotterdam, Westvoorne, en een vennootschap beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, waarin de ten hoogste toelaatbare geluidswaarden voor woningen in de nabijheid van industrieterreinen zijn vastgesteld. De zaak werd behandeld op 8 oktober 2002, waarbij verschillende partijen, waaronder de gedeputeerde staten van Zuid-Holland, aanwezig waren. De appellanten voerden aan dat het saneringsprogramma niet volledig was en dat de vastgestelde geluidswaarden onvoldoende ruimte boden voor nieuwe bedrijven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de Minister de geluidswaarden had vastgesteld in overeenstemming met de Wet geluidhinder, maar dat er enkele gebreken waren in de motivering van het besluit. De Afdeling verklaarde de beroepen van appellanten sub 1 en sub 3 ongegrond, maar verklaarde het beroep van appellanten sub 2 gedeeltelijk gegrond. Het besluit van de Minister werd vernietigd voor zover het geen MTG-waarden vaststelde voor bepaalde woningen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij het vaststellen van geluidswaarden in het kader van de Wet geluidhinder.

Uitspraak

200003826/1.
Datum uitspraak: 11 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. burgemeester en wethouders van Rotterdam,
2. burgemeester en wethouders van Westvoorne,
3. de vennootschap [appellant sub 3], gevestigd te [plaats],
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 juni 1999 heeft verweerder met toepassing van artikel 72, tweede lid, van de Wet geluidhinder de ten hoogste toelaatbare waarde vastgesteld van de geluidsbelasting, vanwege de industrieterreinen “Europoort”, “Maasvlakte”, “Botlek/Botlek-west”en “Pernis”, op de gevels van de woningen en andere geluidsgevoelige objecten, die ten tijde van de zonevaststelling aanwezig of in aanbouw waren en die gelegen zijn binnen de geluidszone rond deze industrieterreinen.
Bij besluit van 5 juli 2000 heeft verweerder de hiertegen door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 10 augustus 2000, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2000, appellanten sub 2 bij brief van 11 augustus 2000, bij de Raad van State ingekomen op 14 augustus 2000, en appellante sub 3 bij brief van 15 augustus 2000, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2000, beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 14 september 2000. Appellanten sub 2 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 12 september 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 29 april 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellanten sub 1, appellante sub 3, verweerder en gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2002, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, gemachtigde,
appellanten sub 2, vertegenwoordigd door O.J.H. Bongers, ambtenaar van de gemeente Westvoorne, appellante sub 3, vertegenwoordigd door mr. A.H. Gaastra, advocaat te Rotterdam, en [gemachtigden] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. ing. L.J. Wildeboer, advocaat te Amsterdam, en drs. T.C. Welkers, ambtenaar van het departement, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord gedeputeerde staten van Zuid-Holland, vertegenwoordigd door mr. Y. Waas, F.F. van Kampen en R. Maat, gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 71, eerste lid, van de Wet geluidhinder zijn burgemeester en wethouders gehouden na een ingesteld akoestisch onderzoek aan gedeputeerde staten de binnen de gemeente voorkomende gevallen te melden waarin op het tijdstip van de vaststelling van een zone krachtens of met overeenkomstige toepassing van artikel 53, de geluidsbelasting van de gevel, vanwege het industrieterrein, van binnen de zone aanwezige of in aanbouw zijnde woningen hoger is dan 55 dB(A).
Ingevolge artikel 71, tweede lid, van de Wet geluidhinder, voorzover hier van belang, stellen gedeputeerde staten een programma op van maatregelen die naar hun oordeel in aanmerking komen om de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein, op de gevels van de in het eerste lid bedoelde woningen te beperken tot 55 dB(A).
Ingevolge artikel 72, tweede lid, van de Wet geluidhinder, voorzover hier van belang, stelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voor de woningen waarop het programma betrekking heeft de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein, op de gevels vast, met dien verstande dat deze waarde 65 dB(A) niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 72, vierde lid, van de Wet geluidhinder, voorzover hier van belang, stelt de minister ten aanzien van elk der daarvoor in aanmerking komende gevallen maatregelen vast die strekken tot het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein, op de gevels van de betrokken woningen tot de bij het besluit, bedoeld in het tweede lid, vastgestelde waarde.
2.2. Bij koninklijk besluit van 18 mei 1990 is een geluidszone vastgesteld rond het industrieterrein “Pernis”, dat is gelegen binnen de gemeente Rotterdam.
Bij koninklijk besluit van 15 juni 1993 is een geluidszone vastgesteld rond de industrieterreinen “Europoort” en “Maasvlakte”, die zijn gelegen binnen de gemeente Rotterdam, Brielle, ’s-Gravenzande, De Lier, Maassluis, Maasland, Naaldwijk, Rozenburg en Westvoorne.
Bij koninklijk besluit van 22 juni 1993 is een geluidszone vastgesteld rond het industrieterrein “Botlek/Botlek-West”, dat is gelegen binnen de gemeenten Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen, Maassluis, Maasland, Brielle, Bernisse, Rozenburg, Spijkenisse en Albrandswaard.
Op 19 februari 1998 hebben gedeputeerde staten van Zuid-Holland het saneringsprogramma, bedoeld in artikel 71, tweede lid, van de Wet geluidhinder, opgesteld.
Bij besluit van 2 juni 1999, dat bij het bestreden besluit is gewijzigd op voor dit geschil ondergeschikte punten en voor het overige is gehandhaafd, heeft verweerder de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein, op de gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten binnen de geluidszone (hierna: de MTG-waarde) vastgesteld.
2.3. Appellanten sub 1 hebben aangevoerd dat het saneringsprogramma niet volledig is en onjuiste gegevens bevat. Door het bestreden besluit op dit saneringsprogramma te baseren heeft verweerder naar hun mening gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Zij hebben verder aangevoerd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de Bestuursovereenkomst Rijnmond-West van 9 april 1992, omdat de bestreden MTG-waarden onvoldoende ruimte laten voor de vestiging van nieuwe bedrijven op de braakliggende gedeelten van de terreinen.
2.3.1. Verweerder heeft gesteld dat in het saneringsprogramma en het bestreden besluit een marge is aangehouden in verband met de geluidsruimte die in de toekomst nodig is voor het uitbreiden en intensiveren van bestaande bedrijven, de functiewijziging van terreinen en de invulling van nog braakliggende kavels op het industrieterrein. Voorzover de bezwaren van appellanten sub 1 betrekking hebben op het benutten van de marge en de verdeling van die geluidsruimte over bestaande en nieuwe bedrijven, is het beroep naar de mening van verweerder niet gericht tegen het bestreden besluit. Het onderzoek naar de verdeling van de bedoelde extra geluidsruimte houdt ook geen verband met mogelijke fouten in het saneringsprogramma, aldus verweerder.
Ten aanzien van de door appellanten sub 1 in het beroepschrift genoemde voorbeelden van gevallen waarin in het saneringsprogramma zou zijn uitgegaan van onjuiste gegevens, heeft verweerder gesteld dat de enkele omstandigheid dat bij het opstellen van nieuwe ontwerpvergunningen wordt uitgegaan van andere gegevens, niet per definitie betekent dat het saneringsonderzoek op onjuiste wijze heeft plaatsgevonden. Dat niet alle bedrijven die over een milieuvergunning beschikken zijn ingevoerd in het rekenmodel betekent naar de mening van verweerder evenmin dat de bij het bestreden besluit vastgestelde MTG-waarden onjuist zijn. De niet ingevoerde bedrijven werden niet saneringsrelevant geacht. Uit nader onderzoek naar de bijdrage van 117 bedrijven is inmiddels gebleken dat geen van deze bedrijven de bestreden MTG-waarden overschrijden.
Verweerder is ten slotte van mening dat de vastgestelde MTG-waarden voldoende geluidsruimte bieden voor de toekomstige ontwikkelingen op de betrokken industrieterreinen voor zowel bestaande als nieuwe bedrijven
2.3.2. De Afdeling overweegt dat uit artikel 71 van de Wet geluidhinder volgt dat in een saneringsprogramma maatregelen worden opgenomen die ten doel hebben de bestaande geluidsbelasting vanwege het industrieterrein, op de gevels van in de zone aanwezige of in aanbouw zijnde woningen te beperken tot 55 dB(A). De geluidsbelasting vanwege mogelijk in de toekomst op het industrieterrein te vestigen bedrijven kan daarom bij het opstellen van het saneringsprogramma geen rol spelen. Het bestreden besluit kon wat de toekomstige ontwikkelingen betreft dan ook niet worden gebaseerd op het saneringsprogramma. De Afdeling overweegt verder dat, gelet op het systeem van de Wet geluidhinder, toekomstige ontwikkelingen in beginsel geen grond kunnen zijn voor het vaststellen van een hogere MTG-waarde dan zou voortvloeien uit de in het saneringsprogramma voorgestelde maatregelen. De enkele omstandigheid dat delen van een gezoneerd industrieterrein braak liggen en dat daarop in de toekomst nieuwe bedrijven kunnen worden gevestigd, is geen bijzondere situatie op grond waarvan een dergelijke hogere waarde kan worden vastgesteld. Reeds hierom kan het betoog dat onvoldoende geluidsruimte is gereserveerd voor in de toekomst te vestigen bedrijven niet slagen.
De Afdeling is verder van oordeel dat, afgezien van het vorenstaande, niet is gebleken van zodanige gebreken in het saneringsprogramma dat verweerder het saneringsprogramma niet tot uitgangspunt heeft kunnen nemen. Het beroep van appellanten sub 1 slaagt daarom ook voor het overige niet.
2.4. Appellanten sub 2 hebben aangevoerd dat het vastleggen van MTG-waarden door middel van kaarten, waarop contourlijnen zijn aangebracht, leidt tot misverstanden. Zij zijn van mening dat het bestreden besluit een overzicht had moeten bevatten van de adressen van de saneringswoningen. Appellanten sub 2 hebben verder aangevoerd dat het saneringsprogramma ten aanzien van vier woningen in Oostvoorne niet overeenkomt met het bestreden besluit. Ten slotte hebben zij aangevoerd dat het bestreden besluit een verhoging van de actuele geluidssituatie in Oostvoorne impliceert.
2.4.1. Bij het besluit van 2 juni 1999, dat in zoverre bij het bestreden besluit is gehandhaafd, is voor de gevels van de saneringswoningen de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting, vanwege de industrieterreinen, vastgesteld op de waarde van de geluidsschil waarin de woning is gelegen, zoals aangegeven op de bij het besluit behorende kaarten. In de zone rond de industrieterreinen zijn ruim 33.000 saneringswoningen gelegen.
De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder in een complexe saneringsoperatie als de onderhavige, waarin een groot aantal saneringswoningen is betrokken, de MTG-waarden niet zou mogen vastleggen door middel van contourlijnen op een kaart; op deze wijze kan voldoende inzicht worden gegeven in de voor de betrokken woningen geldende MTG-waarden. Het beroep van appellanten sub 2 treft in zoverre geen doel.
2.4.2. Uit het saneringsprogramma volgt dat in Oostvoorne, na sanering, geen enkele woning een geluidsbelasting van meer dan 60 dB(A) ondervindt. Blijkens de overzichtskaart “Maasvlakte europoort (GRW-West)”, die deel uitmaakt van het bestreden besluit, bevinden zich in de gemeente Westvoorne echter wel woningen die na uitvoering van saneringsmaatregelen een geluidsbelasting ondervinden van meer dan 60 dB(A). Het betreft de woningen [locaties], die blijkens de overzichtskaart een geluidsbelasting ondervinden van meer dan 65 dB(A), en de woning [locatie], waarvoor blijkens de overzichtskaart een MTG-waarde van 63 dB(A) is vastgesteld.
Nu de saneringswoningen [locaties] zijn gelegen buiten de op de overzichtskaart weergegeven contour van 65 dB(A), moet worden geoordeeld dat verweerder voor deze woningen, die niet worden geamoveerd, in strijd met artikel 72, tweede lid, van de Wet geluidhinder geen MTG-waarden heeft vastgesteld.
Voor de woning [locatie] is in het saneringsonderzoek naar gevelmaatregelen een gevelwering aangehouden van 22 dB(A) en is uitgegaan van een gevelbelasting van 60 dB(A). Bij een geluidsbelasting van 63 dB(A) kan bij een gevelwering van 22 dB(A) niet worden voldaan aan het vereiste binnenniveau van 40 dB(A). Gelet hierop is het bestreden besluit, dat mede is gebaseerd op het saneringsprogramma, in zoverre in strijd met de artikelen 7.12, eerste lid, en 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet deugdelijk gemotiveerd en niet zorgvuldig voorbereid.
Gelet op het vorenstaande slaagt het beroep van appellanten sub 2 voorzover dat betrekking heeft op de genoemde vier woningen in Oostvoorne.
2.4.3. Met de beroepsgrond dat de actuele geluidssituatie in Oostvoorne verslechtert, keren appellanten sub 2 zich in feite tegen de vaststelling van de zone rond het industrieterrein. Door de vaststelling van deze zone kunnen de woonkern Oostvoorne en het stiltegebied “Voornes Duin”, zoals appellanten hebben aangevoerd, aan een grotere geluidsbelasting worden blootgesteld dan totnogtoe het geval is. Nu het zonebesluit echter niet het voorwerp van dit geschil is, kan dit beroepsonderdeel niet slagen.
2.5. De bezwaren van appellante sub 3 hebben voornamelijk betrekking op de in het saneringsprogramma voorgestelde maatregelen om de door haar inrichting veroorzaakte geluidsbelasting te beperken.
Verder is aangevoerd dat verweerder bij het bestreden besluit tevens maatregelen had moeten vaststellen.
2.5.1. De Afdeling stelt vast dat bij het bestreden besluit geen maatregelen zijn vastgesteld als bedoeld in artikel 72, vierde lid, van de Wet geluidhinder. In een procedure als de onderhavige kunnen evenwel de in het saneringsprogramma voorgestelde maatregelen ter beoordeling staan, voorzover de hoogte van de MTG-waarden verband houdt met de doeltreffendheid van maatregelen en met mogelijke overwegende bezwaren van financiële aard alsook van stedenbouwkundige, verkeerskundige of landschappelijke aard tegen die maatregelen.
Niet in geschil is dat aan de voor de inrichting van appellante sub 3 relevante MTG-waarden kan worden voldaan zonder het treffen van geluidsreducerende maatregelen. In dit geval blijkt er derhalve geen directe relatie te bestaan tussen de voorgestelde maatregelen en de vastgestelde MTG-waarden. Reeds hierom kan het beroep van appellante sub 3, voorzover dat is gericht tegen de in het saneringsprogramma voorgestelde maatregelen, niet slagen. Nu de desbetreffende MTG-waarden zonder maatregelen te treffen naleefbaar zijn, kon verweerder ook geen maatregelen vaststellen als bedoeld in artikel 72, vierde lid, van de Wet geluidhinder. In zoverre slaagt het beroep derhalve evenmin.
2.5.2. De beroepen van appellanten sub 1 en appellante sub 3 zijn ongegrond. Het beroep van appellanten sub 2 is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voorzover daarbij is beslist geen MTG-waarden vast te stellen voor de gevels van de woningen [locaties] en voorzover dat betrekking heeft op [locatie].
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van appellanten sub 1 en appellante sub 3 ongegrond;
II. verklaart het beroep van appellanten sub 2 gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 5 juli 2000, MBG 2000073973/618/613, voorzover daarbij is beslist geen MTG-waarden vast te stellen voor de gevels van de woningen [locaties] en voorzover dat betrekking heeft op de woning [locatie];
IV. verklaart het beroep van appellanten sub 2 voor het overige ongegrond;
V. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan de gemeente Westvoorne het voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 204,20) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Visser
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2002
148.