200203446/1.
Datum uitspraak: 11 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te
's-Hertogenbosch van 4 april 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Laarbeek.
Bij besluit van 26 juni 2001 hebben burgemeester en wethouders van Laarbeek (hierna: burgemeester en wethouders) appellant gelast het bedrijfsmatig gebruiken of laten gebruiken voor feesten en partijen van de loods op perceel [locatie] te (doen) staken en gestaakt te houden, zulks op verbeurte van een dwangsom van ƒ 10.000,00/€ 4.537,80 per overtreding van de lastgeving, met een maximum van ƒ 100.000,00/€ 45.378,02.
Bij besluit van 21 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften van 25 oktober 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 4 april 2002, verzonden op 15 mei 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 24 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 augustus 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn [partij 1, [partij 2], en [partij 3] in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Zij hebben te kennen gegeven van deze gelegenheid gebruik te willen maken.
Bij brief van 16 september 2002 heeft [partij 3] een memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.W. de Rijk, advocaat te Helmond, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door
J.W.A. van der Heijden, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [partij 4] en [partij 5] daar gehoord.
2.1. Niet in geschil is dat het bedrijfsmatig gebruiken of laten gebruiken van de loods voor feesten en partijen, als een met de bestemming “Woningen, winkel en/of kleine bedrijven, klasse W1, met bijbehorende erven”, die ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Kom Lieshout 1985” rust op het perceel waarop zich de loods bevindt, strijdige gebruiksvorm moet worden beschouwd, omdat alsdan sprake is van de exploitatie van een horecabedrijf.
2.2. Anders dan appellant in hoger beroep heeft betoogd is de voorzieningenrechter op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat burgemeester en wethouders, mede op grond van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van de politie Brabant Zuid-Oost, Afdeling GLA, Gemert, van 14 mei 2001, voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat appellant de onderhavige loods bedrijfsmatig gebruikt of bedrijfsmatig laat gebruiken voor feesten en partijen.
Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de inventaris van de loods bestaat uit tafels, stoelen, een bar met tapinstallatie, barkrukken, een professionele geluids- en lichtinstallatie, een biljart, een tafeltennistafel, een tafelvoetbal en een flipperkast. Voorts worden in de loods, in ieder geval gedeeltelijk tegen betaling, regelmatig feesten en partijen voor grote groepen georganiseerd, variërend van ongeveer 30 tot 170 personen, die soms door middel van pijlen in de omgeving naar de loods werden verwezen. Verder hebben burgemeester en wethouders regelmatig mondelinge en schriftelijke klachten bereikt van bewoners van de Dorpsstraat en de Hertog Janstraat over (geluids)overlast, die met festiviteiten in de loods te maken hadden. Hieruit volgt naar het oordeel van de Afdeling dat niet kan worden volgehouden dat de feesten en partijen die in de loods van appellant zijn gegeven zich uitsluitend in de privé-sfeer hebben afgespeeld, maar dat deze feesten en partijen als commerciële horeca-activiteiten moeten worden aangemerkt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de enkele omstandigheid dat appellant of één van zijn gezinsleden lid is of lid is geworden van een vereniging aan wie de loods in gebruik wordt gegeven, niet maakt dat dit gebruik vervolgens als liggend in de privé-sfeer kan worden aangemerkt.
2.3. Evenzeer terecht is de voorzieningenrechter tot het oordeel gekomen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan burgemeester en wethouders in dit geval van oplegging van een last onder dwangsom hadden behoren af te zien.
2.4. Het betoog van appellant dat de voorzieningenrechter ongemotiveerd voorbij is gegaan aan hetgeen hij had aangevoerd met betrekking tot de brief van 18 december 2001 van buurtbewoners faalt, nu uit de overwegingen in de aangevallen uitspraak op bladzijde 5, tweede alinea, het tegendeel blijkt.
2.5. Ook overigens heeft appellant in hoger beroep geen argumenten aangevoerd die aanleiding geven voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2002