ECLI:NL:RVS:2002:AF1740

Raad van State

Datum uitspraak
11 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203018/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • G.A.A.M. Boot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en dwangsom opgelegd door burgemeester en wethouders van Ermelo

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 december 2002 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Zutphen. De zaak betreft een dwangsom die door de burgemeester en wethouders van Ermelo is opgelegd aan appellante voor het gebruik van een schuur op haar perceel voor woondoeleinden, wat in strijd is met het geldende bestemmingsplan. De burgemeester en wethouders legden een dwangsom op van ƒ 500,-- per week, met een maximum van ƒ 100.000,--, voor iedere week dat appellante de schuur voor woondoeleinden bleef gebruiken, te rekenen vanaf 1 augustus 2001.

De rechtbank Zutphen had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 19 november 2002 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. A.D. Kok, terwijl de burgemeester en wethouders werden vertegenwoordigd door mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had vastgesteld dat appellante samen met haar kinderen de schuur gebruikte voor woondoeleinden. Appellante had niet aannemelijk gemaakt dat zij elders haar hoofdverblijf had, ondanks dat zij dit betoogde.

De Afdeling concludeerde dat de burgemeester en wethouders bevoegd waren om handhavend op te treden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de oplegging van de dwangsom rechtvaardigden. Het hoger beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200203018/1.
Datum uitspraak: 11 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 25 april 2002 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Ermelo.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders van Ermelo (hierna: burgemeester en wethouders) appellante een dwangsom opgelegd van ƒ 500,-- per week voor iedere week dat zij vanaf
1 augustus 2001 de schuur op het perceel nabij de [locatie], kadastraal bekend gemeente Ermelo, gebruikt voor woondoeleinden, zulks met een maximum van ƒ 100.000,--.
Bij besluit van 11 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 april 2002, verzonden op 2 mei 2002, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 4 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 juli 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 8 augustus 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2002,
waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. A.D. Kok, advocaat
te Ermelo, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door
mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra, advocaat te Zwolle, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat het gebruik van de schuur voor woondoeleinden in strijd is met het geldende bestemmingsplan “Buitengebied 1983”.
2.2. Anders dan appellante in hoger beroep heeft betoogd is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat burgemeester en wethouders in voldoende mate aannemelijk hebben gemaakt dat appellante samen met haar kinderen de schuur gebruikt voor woondoeleinden en dat burgemeester en wethouders dan ook bevoegd waren hiertegen handhavend op te treden.
De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij met haar kinderen daadwerkelijk elders, op het adres [locatie 1] te [plaats], haar hoofdverblijf heeft en daar woont bij de familie [naam rechtspersoon]. Ondanks dat bij de rechtbank reeds is gewezen op het ontbreken van bijvoorbeeld een verklaring van deze familie, is ook in hoger beroep geen enkel stuk overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat de inschrijving aan de [locatie 1] ook de werkelijkheid weergeeft.
Daartegenover staat de bij de rechtbank onder ede afgelegde verklaring van [partij] en de rapportage van de waarnemingen van de zijde van de gemeente die onmiskenbaar wijzen op een vrijwel dagelijks gebruik van de schuur voor activiteiten die niet kunnen worden aangemerkt als recreatief gebruik, doch duiden op bewoning.
2.3. Evenzeer terecht is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan burgemeester en wethouders in dit geval van oplegging van een last onder dwangsom hadden behoren af te zien.
2.4. Appellante heeft in hoger beroep geen argumenten aangevoerd die aanleiding geven voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2002
202.