ECLI:NL:RVS:2002:AF1755

Raad van State

Datum uitspraak
11 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104435/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.H. Lauwaars
  • J.R. Schaafsma
  • J.J.C. Voorhoeve
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van gedeputeerde staten bij goedkeuring bestemmingsplan en bedenkingen

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Burdaard" door de gemeenteraad van Ferwerderadiel, vastgesteld op 14 december 2000. De gedeputeerde staten van Fryslân hebben op 20 juli 2001, onder kenmerk 458503, besloten over de goedkeuring van dit bestemmingsplan. Appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoeren dat het besluit onbevoegd is genomen. De Raad van State heeft vastgesteld dat het besluit niet door de gedeputeerde staten zelf is genomen, maar door een gedeputeerde, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De Raad oordeelt dat de bevoegdheid om te beslissen over de goedkeuring van een bestemmingsplan niet kan worden gemandateerd aan een ambtenaar, omdat dit in strijd is met de wetgeving die de rechtsbescherming van betrokkenen waarborgt. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat mandaatverlening in deze context niet aanvaardbaar is. Gelet op deze overwegingen verklaart de Raad het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 20 juli 2001. Tevens wordt de provincie Fryslân gelast om het griffierecht aan appellanten te vergoeden. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 11 december 2002.

Uitspraak

200104435/1.
Datum uitspraak: 11 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2000 heeft de gemeenteraad van Ferwerderadiel, op voorstel van burgemeester en wethouders van
11 december 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Burdaard".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 20 juli 2001, kenmerk 458503, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 4 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Verweerders hebben geen verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerders. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 31 mei 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Bij brief van 17 september 2002 zijn partijen opgeroepen voor een zitting uitsluitend betrekking hebbend op een formeel aspect.
De Afdeling heeft de zaak voorzover deze betrekking heeft op het formele aspect ter zitting behandeld op 26 september 2002, waar verweerders, vertegenwoordigd door drs. S.B. Douma, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen. Appellanten zijn niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan heeft betrekking op gronden aan de Hikkaarderdyk aan de noordoostzijde van de plattelandskern Burdaard. Met het plan wordt beoogd de aanleg van een bedrijfsterrein mogelijk te maken met bijbehorende voorzieningen.
2.2. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat het bestreden besluit gedateerd 20 juli 2001, kenmerk 458503, waarbij onder meer aan een onderdeel van het plan goedkeuring is onthouden en tevens is beslist over de door appellanten bij verweerders ingediende bedenkingen, niet is genomen door verweerders maar door een gedeputeerde. Dit besluit, dat op naam is gesteld van verweerders, is ondertekend door de voorzitter en de loco-griffier van verweerders en op dezelfde datum verzonden en is op 21 augustus 2001 door verweerders bekrachtigd.
Gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat verweerders de bevoegdheid om in naam van hen het goedkeuringsbesluit te nemen in de zin van artikel 10:1 van de Algemene wet bestuursrecht hebben gemandateerd aan een gedeputeerde.
Ingevolge artikel 10:10 van de Algemene wet bestuursrecht vermeldt een krachtens mandaat genomen besluit namens welk bestuursorgaan het besluit is genomen. Door in het bestreden besluit na te laten te vermelden dat het besluit namens verweerders is genomen door een gedeputeerde is in strijd met dit artikel gehandeld.
Voorts heeft de Afdeling in haar uitspraken van onder meer 24 november 1998, no. E01.96.0358 (AB 1999/79) en 31 maart 2000, no. E01.97.0178 (AB 2000/302), in aansluiting op haar uitspraken van onder meer 28 oktober 1997, no. E01.95.0275 (AB 1997/458) en 2 april 1998, no. E01.97.0130 (BR 1998/508) geoordeeld dat mandaat aan een gedeputeerde om te beslissen omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan waarbij tevens wordt beslist op tegen het plan ingediende bedenkingen zich niet verdraagt met het stelsel van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
De Afdeling heeft daartoe onder meer het volgende overwogen: “In het stelsel van deze wet is het toezicht door gedeputeerde staten op bestemmingsplannen aangevuld met een bedenkingenprocedure met kenmerken van rechtsbescherming. De bedenkingen hebben betrekking op een besluit van de gemeenteraad en worden ingebracht bij een ander bestuursorgaan, het college van gedeputeerde staten. Daarbij kunnen niet alleen rechtmatigheidsaspecten aan de orde komen, maar ook bezwaren betrekking hebbende op het ruimtelijk beleid van de gemeenteraad dat aan het bestemmingsplan ten grondslag ligt. Degenen die bedenkingen hebben ingebracht hebben het recht te worden gehoord. Op de bedenkingen moet gemotiveerd worden beslist. Dit alles, geregeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening, vertoont een zodanige verwantschap met de procedure in administratief beroep, dat mandaat aan een ambtenaar van de bevoegdheid te beslissen over de goedkeuring van een bestemmingsplan waartegen bedenkingen zijn ingebracht niet aanvaardbaar is. Gelet op deze overwegingen kan de bevoegdheid te beslissen over de goedkeuring van een bestemmingsplan waartegen bedenkingen zijn ingebracht, evenmin door het college van gedeputeerde staten gemandateerd worden aan een of meer van zijn leden.”
De Afdeling wijst in aansluiting op deze jurisprudentie op het bepaalde in artikel 10:3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht, waarin thans is neergelegd dat een bestuursorgaan geen mandaat kan verlenen terzake van de bevoegdheid tot het beslissen in administratief beroep. De aard van de bevoegdheid te beslissen op bedenkingen in een bestemmingsplanprocedure stemt zo zeer overeen met die van de bevoegdheid te beslissen in administratief beroep, dat de aard van de bevoegdheid zich verzet tegen mandaatverlening. De mandaatverlening is in strijd met artikel 10:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Voorts is in het tweede lid, aanhef en onder d van dit artikel bepaald dat een bestuursorgaan evenmin mandaat kan verlenen indien het betreft een bevoegdheid tot het vernietigen of tot het onthouden van goedkeuring aan een besluit van een ander bestuursorgaan.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is het besluit onbevoegd genomen. Het beroep is derhalve gegrond in verband waarmee het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Aan de behandeling van de bezwaren van appellanten komt de Afdeling niet toe.
2.3. De Afdeling overweegt ten overvloede het volgende. Verweerders dienen omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan en de daartegen ingebrachte bedenkingen te beslissen. Het staat appellanten vrij om tegen dit besluit wederom beroep in te stellen bij de Afdeling.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van 20 juli 2001, kenmerk 458503;
III. gelast dat de provincie Fryslân aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,10) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. Neuwahl
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2002
280-418.