ECLI:NL:RVS:2002:AF1771

Raad van State

Datum uitspraak
11 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203643/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • G.A.A.M. Boot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor verbouwing van boerderij in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 december 2002 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de weigering van burgemeester en wethouders van Mierlo om een bouwvergunning te verlenen voor het (gedeeltelijk) vernieuwen en veranderen van een boerderij. De zaak werd behandeld op 28 november 2002, waarbij de appellant in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. F.H.H. Smeets, en de burgemeester en wethouders vertegenwoordigd waren door mr. E.N.C.M. van den Nieuwelaar.

De achtergrond van de zaak betreft een besluit van 26 september 2000, waarin de bouwvergunning werd geweigerd omdat het bouwwerk in strijd was met het geldende bestemmingsplan. De rechtbank te 's-Hertogenbosch had eerder, op 15 mei 2002, het beroep van de appellant ongegrond verklaard. De appellant stelde hoger beroep in bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde in brieven van 4 en 29 juli 2002.

De Raad van State overwoog dat ingevolge artikel 44 van de Woningwet de bouwvergunning moet worden geweigerd indien het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan “Buitengebied” kende aan het perceel de bestemming “Agrarisch bouwblok” toe, wat inhield dat alleen bedrijfsgebouwen ten dienste van een agrarisch bedrijf mochten worden opgericht. De Raad concludeerde dat de boerderij al lange tijd niet meer als agrarisch bedrijf werd gebruikt, maar als burgerwoning, en dat de gevraagde verbouwing niet ten dienste stond van een agrarisch bedrijf. Daarom kon de bouwvergunning niet worden verleend. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen grond was voor een vrijstelling van het bestemmingsplan.

Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200203643/1.
Datum uitspraak: 11 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 15 mei 2002 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Mierlo.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2000 hebben burgemeester en wethouders van Mierlo (hierna: burgemeester en wethouders) appellant bouwvergunning geweigerd voor het (gedeeltelijk) vernieuwen en veranderen van de boerderij op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 8 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 14 maart 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 15 mei 2002, verzonden op 24 mei 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 4 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 juli 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 september 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2002,
waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. F.H.H. Smeets, gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. E.N.C.M. van den Nieuwelaar, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolgde artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet moet de bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingplan “Buitengebied” rust op het onderhavige perceel de bestemming “Agrarisch bouwblok”. Op de als zodanig bestemde gronden mogen – voorzover van belang – uitsluitend bedrijfsgebouwen worden opgericht ten dienste van het agrarisch bedrijf met ten hoogste één bedrijfswoning. Een boerderij is, ingevolge de begripsbepaling in artikel 1, onder i., van de planvoorschriften, een gebouw dat naast een agrarische bedrijfswoning een agrarisch bedrijfsgedeelte bevat.
2.3. Niet in geschil is dat de boerderij reeds vele jaren niet meer ten dienste staat van de uitoefening van een agrarisch bedrijf, maar als burgerwoning in gebruik is.
2.4. Het betreffende bouwplan ziet op een ingrijpende verbouwing van de voormalige boerderij.
2.5. Nu het bouwplan niet ten dienste staat van een agrarisch bedrijf en dat plan mitsdien in strijd is met het geldende bestemmingsplan, kon reeds hierom de gevraagde bouwvergunning niet worden verleend.
Ook de rechtbank is tot die conclusie gekomen.
2.6. Evenzeer terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat burgemeester en wethouders op goede gronden geen vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening hebben verleend.
2.7. Met betrekking tot de stelling van appellant dat onderhoud aan het gebouw dringend noodzakelijk is wordt opgemerkt, dat burgemeester en wethouders hebben verklaard bereid te zijn medewerking te verlenen aan een bouwplan voor de vergroting van de woning tot circa 730 m3, dan wel voor de verbouw van de boerderij tot burgerwoning, waarbij dan voldaan moet worden aan de randvoorwaarden van artikel 3.4.1 van de planvoorschriften.
2.8. Het betoog van appellant dat de aanvraag om bouwvergunning tevens had moeten worden opgevat als een verzoek om de bestemming van zijn perceel te wijzigen in “Woondoeleinden” faalt, nu immers in artikel 46, derde lid, van de Woningwet artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening niet is vermeld.
2.9. Hetgeen appellant verder heeft aangevoerd biedt evenmin gezichtspunten voor een ander oordeel dan dat de gevraagde bouwvergunning terecht is geweigerd.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2002
202.