ECLI:NL:RVS:2002:AF2069

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203160/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H.B. van der Meer
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunningen en vrijstellingen voor sportfaciliteiten in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank te Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant, wonend te Moordrecht, had bezwaar gemaakt tegen de bouwvergunningen en vrijstellingen die burgemeester en wethouders van Moordrecht hadden verleend aan verschillende sportverenigingen voor de oprichting van clubhuizen en de aanleg van sportfaciliteiten. De rechtbank oordeelde dat de bouwplannen in strijd waren met het geldende bestemmingsplan "Sportpark 1982", maar dat burgemeester en wethouders in redelijkheid tot handhaving van de vrijstellingen en bouwvergunningen hadden kunnen besluiten.

De Raad van State heeft de zaak op 18 december 2002 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de belangen van appellant, die overlast ondervond van de veldverlichting en de concentratie van sportactiviteiten, niet onevenredig werden geschaad door de verleende vergunningen. De Afdeling wees erop dat de betrokken verenigingen onder de milieuregels vallen, die beperkingen opleggen aan het geluidsniveau en het gebruik van lichtinstallaties. Bovendien zijn er beheersafspraken gemaakt om overlast voor omwonenden te beperken.

De Afdeling concludeerde dat de burgemeester en wethouders de belangen van appellant voldoende hadden afgewogen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen reden was om de besluiten van de burgemeester en wethouders te vernietigen. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200203160/1.
Datum uitspraak: 18 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Den Haag van 6 mei 2002 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Moordrecht.
1. Procesverloop
Bij drie afzonderlijke besluiten van 30 november 2000 hebben burgemeester en wethouders van Moordrecht (hierna: burgemeester en wethouders) bouwvergunning en vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dat artikel luidde tot 3 april 2000, aan Korfbalvereniging IJsselvogels (hierna: de korfbalvereniging) voor het oprichten van een clubhuis en het plaatsen van veldverlichting, aan Tennisvereniging Moordrecht voor het oprichten van een clubhuis, het plaatsen van veldverlichting en de aanleg van tennisvelden en aan Muziekvereniging "Kunst Na Den Arbeid" voor het veranderen van een clubhuis, alle gelegen op een terrein langs de Sportlaan te Moordecht (hierna: het terrein).
Bij besluit van 24 april 2001 hebben burgemeester en wethouders de daartegen door onder meer appellant gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften van 3 april 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 6 mei 2002, verzonden op 8 mei 2002, heeft de rechtbank te Den Haag (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 11 juni 2002, hoger beroep ingesteld. Appellant heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brieven van 29 juli 2002, 23 augustus 2002 en 11 september 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 29 juli 2002 onderscheidenlijk 2 september 2002 hebben burgemeester en wethouders en de korfbalverenigng ieder een memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2002, waar appellant in persoon, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door W.G. Popkes, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Verder is ter zitting gehoord de korfbalvereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. De (inmiddels gerealiseerde) bouwplannen voorzien op het terrein in een clustering van sportfaciliteiten met bijbehorende clubhuizen en het veranderen van een clubhuis in een verenigingsgebouw. Niet in geschil is
– en ook de Afdeling gaat daarvan uit - dat de bouwplannen in strijd zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Sportpark 1982”.
2.2. Teneinde realisering van de bouwplannen niettemin mogelijk te maken, hebben burgemeester en wethouders met toepassing van de zogeheten anticipatieprocedure bouwvergunningen verleend. Daartoe heeft de raad der gemeente Moordrecht op 28 september 1999 en op 26 september 2000 een voorbereidingsbesluit genomen. Bij drie afzonderlijke besluiten van 28 november 2000 hebben gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland de vereiste verklaringen van geen bezwaar afgegeven. Aan de wettelijke vereisten om toepassing te geven aan deze procedure was derhalve voldaan.
2.3. In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat er geen reden is om te oordelen dat burgemeester en wethouders na afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen niet in redelijkheid tot handhaving van de vrijstellingen en bouwvergunningen hebben kunnen besluiten. Appellant heeft aangevoerd dat hij overlast zal ondervinden – en ondervindt - van de veldverlichting, de concentratie van sport-en verenigingsactiviteiten en de ter plaatse georganiseerde festiviteiten.
2.4. De Afdeling is evenals de rechtbank van oordeel dat, mede in aanmerking genomen dat op grond van het geldende bestemmingsplan op het terrein reeds (verharde en onverharde) sportvelden zijn toegestaan, burgemeester en wethouders in redelijkheid tot de conclusie hebben kunnen komen dat de belangen van appellant door de verleende vrijstellingen niet onevenredig worden geschaad. De Afdeling acht in dit verband van belang dat de betrokken verenigingen onder de werking van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer vallen, waarin onder meer beperkingen zijn opgenomen met betrekking tot het maximaal toegestane geluidsniveau, de mogelijkheden voor festiviteiten en het gebruik van de lichtinstallatie(s). Zo moeten op grond daarvan lichtinstallaties vanaf 23.00 uur zijn uitgeschakeld. Uit een onderzoek van Lichtveld Buis & Partners naar de effecten van de veldverlichting van de korfbalvelden, die aan de zijde van de woningen aan de Weidezoom – waaronder de woning van appellant - zijn gesitueerd, blijkt dat alle waarden in die woningen tussen 07:00 uur en 23.00 uur voldoen aan de Algemene richtlijn betreffende lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde. Dat appellant in enige mate van betekenis (mede) lichthinder ondervindt van de daarachter gelegen tennisbanen acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt. Naar ter zitting is gebleken zijn deze tennisbanen, op twee na, (vrijwel) uit het zicht van de woning van appellant gelegen, terwijl de lichtmasten aanzienlijk lager zijn uitgevoerd dan die van de korfbalvelden. Bovendien blijkt uit het tot de stukken behorende overzicht van tussen de gemeente en de betrokken verenigingen gemaakte beheersafspraken dat deze verlichting buiten het tennisseizoen (in dit geval de periode van 1 december tot half maart) niet wordt gebruikt en dat de gebruikstijden in het seizoen voor een belangrijk deel gelijk lopen met die van de korfbalvelden.
Genoemde beheersafspraken hebben ook betrekking op het gebruik van alle overige aanwezige voorzieningen, om zodoende overlast voor omwonenden zoveel mogelijk te beperken. Anders dan appellant vermag de Afdeling niet in te zien dat de hier toepasselijke milieuregelgeving en de beheersafspraken onvoldoende houvast (zullen) bieden om eventuele overlast te beperken.
Voorts is gebleken dat naar aanleiding van reacties van omwonenden de oorspronkelijke plannen zijn aangepast, in die zin dat in plaats van de tennisvelden, de korfbalvelden aan de zijde van de woningen aan de Weidezoom zijn gesitueerd. Ook is tussen die woningen en het terrein (inmiddels) voorzien in de aanleg van een aarden wal met een houten afscherming en begroeiing.
Ten slotte is de Afdeling ten aanzien van de door appellant gestelde waardedaling van zijn woning van oordeel dat zijn belangen op dit punt voldoende zijn beschermd met een (eventuele) aanspraak op schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.5. Het vorenstaande brengt de Afdeling tot de slotsom dat niet kan worden staande gehouden dat burgemeester en wethouders bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot de beslissing op bezwaar hebben kunnen komen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2002
58-369.