ECLI:NL:RVS:2002:AF2076

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202972/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering vrijstelling voor bedrijfsactiviteiten op locatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen de weigering van burgemeester en wethouders van Raalte om vrijstelling te verlenen voor het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten op een specifieke locatie. De burgemeester en wethouders hebben op 26 maart 2001 besloten om de vrijstelling te weigeren, waarna het bezwaar van de appellante op 12 juli 2001 niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank te Zwolle heeft op 19 april 2002 het beroep van de appellante gegrond verklaard en het besluit van de burgemeester en wethouders vernietigd, maar de appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 12 november 2002. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het verzoek om vrijstelling van 23 januari 2001 identiek is aan een eerder verzoek dat op 30 oktober 2000 was afgewezen. De Afdeling concludeert dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die een heroverweging van het besluit van 26 maart 2001 rechtvaardigen. Daarom bevestigt de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 18 december 2002.

Uitspraak

200202972/1.
Datum uitspraak: 18 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante] gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot sub 1] en [vennoot sub 2].
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 19 april 2002 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Raalte.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2001 hebben burgemeester en wethouders van Raalte (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd appellante vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: van de WRO) voor het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten op de locatie [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 12 juli 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaarschriften van 14 juni 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 19 april 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar alsnog ongegrond verklaart. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 27 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 juni 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 1 augustus 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door P.B.M. Droste, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 26 maart 2001 hebben burgemeester en wethouders het onderhavige verzoek om vrijstelling afgewezen onder verwijzing naar hun beslissingen van 30 oktober 2000 en 28 februari 2001.
2.2. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan de aanvraag zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer niet zulke feiten of omstandigheden worden vermeld.
2.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het verzoek om vrijstelling van 23 januari 2001 een verzoek is als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, nu het verzoek identiek is aan het verzoek waarop burgemeester en wethouders bij besluit van 30 oktober 2000 afwijzend hebben beslist. Aan beide ligt de wens om op de [locatie] te [plaats] bedrijfsactiviteiten uit te oefenen ten grondslag. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het in dit verband niet relevant is onder welke naam het nieuwe verzoek is ingediend, nu beide verzoeken ten behoeve van dezelfde onderneming zijn ingediend.
2.4. Het door appellante ingestelde beroep kon de rechtbank dan ook slechts leiden tot de beoordeling of burgemeester en wethouders zich met recht op het standpunt hebben gesteld dat zich na het besluit van 30 oktober 2000 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben voorgedaan, die tot heroverweging noopten. De Afdeling is niet gebleken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die tot heroverweging van het besluit van 26 maart 2001 noopten. De Afdeling is daarom met de rechtbank van oordeel dat burgemeester en wethouders terecht toepassing hebben gegeven aan artikel 4:6 van de Awb.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2002
17-387.