ECLI:NL:RVS:2002:AF2090

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201548/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R. Cleton
  • G.A. Posthumus
  • P.C.E. van Wijmen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan goedkeuring en uitbreiding Sourcy Center in Zieuwent

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Zieuwent, herziening 34 (Sourcy Center)" door de gemeenteraad van Lichtenvoorde, dat op 19 juli 2001 is vastgesteld. De gedeputeerde staten van Gelderland hebben op 5 februari 2002 besloten om goedkeuring aan dit bestemmingsplan te onthouden. Appellante, exploitant van het Sourcy Center, heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 10 december 2002 behandeld.

De appellante stelt dat de gedeputeerde staten in een eerdere brief de verwachting hebben gewekt dat het plan goedgekeurd zou worden. De gemeenteraad heeft echter aangegeven dat het Sourcy Center onder het geldende plan geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft en dat de uitbreiding noodzakelijk is voor de rendabele voortzetting van het bedrijf. De gedeputeerde staten zijn van mening dat de voorgestelde uitbreiding van ongeveer 57% niet past bij de lokale kern Zieuwent en dat er onduidelijkheden zijn over de economische noodzaak en de gevolgen voor verkeersveiligheid en parkeervoorzieningen.

De Afdeling heeft overwogen dat de gedeputeerde staten in redelijkheid hebben kunnen besluiten om goedkeuring aan het plan te onthouden. De appellante heeft niet kunnen aantonen dat de gedeputeerde staten hun beoordelingsmarges hebben overschreden of het recht onjuist hebben toegepast. De Afdeling heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200201548/1.
Datum uitspraak: 18 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2001 heeft de gemeenteraad van Lichtenvoorde, op voorstel van burgemeester en wethouders van 10 juli 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Zieuwent, herziening 34 (Sourcy Center)". Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 5 februari 2002, no. RE2001.77956, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 3 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 4 april 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 mei 2002 hebben verweerders medegedeeld af te zien van het indienen van een verweerschrift.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2002, waar appellante, in de personen van [gemachtigde] en [gemachtigde], bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Arnhem, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Verder is daar namens de gemeenteraad van Lichtenvoorde A.M.J.M. van Gils, ambtenaar bij de gemeente, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in een uitbreiding van het Sourcy Center, een sport- een recreatiecentrum aan de Zegendijk in de kern Zieuwent.
2.2. Verweerders hebben aan het gehele plan goedkeuring onthouden.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.4. Appellante exploiteert het Sourcy Center en is van mening dat verweerders het plan ten onrechte niet hebben goedgekeurd.
Zij stelt dat verweerders in hun brief van 10 november 2000 de verwachting hebben gewekt dat het plan zou worden goedgekeurd.
Zij wijst er verder op dat verweerders in 1989 hebben meegewerkt aan de vestiging van het Sourcy Center, dat reeds toen een regionaal of bovenregionaal karakter had. Verweerders kunnen volgens appellante thans dan ook niet stellen dat een uitbreiding van het bedrijf in strijd is met het provinciale beleid. Appellante is verder van mening dat de noodzaak van een uitbreiding op deze plaats in de plantoelichting en de overige stukken voldoende onderbouwd is. Ook aspecten zoals verkeersveiligheid en parkeervoorzieningen zijn volgens appellante afdoende geregeld.
Verweerders dienden het plan naar de mening van appellante dan ook goed te keuren.
2.5. De gemeenteraad heeft overwogen dat het Sourcy Center onder het geldende plan geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft. Volgens de gemeenteraad is uitbreiding noodzakelijk om een rendabele voortzetting van het bedrijf te garanderen. Het plan voorziet hierin.
2.6. Verweerders constateren dat het plan een uitbreiding van het Sourcy Center met ongeveer 57% mogelijk maakt. Zij zijn van mening dat een bedrijf van deze omvang niet past bij een lokale kern als Zieuwent. Bovendien, zo stellen verweerders, geldt voor niet-agrarische bedrijven in het buitengebied in beginsel een uitbreidingsmogelijkheid van maximaal 10%. Verweerders zijn voorts niet overtuigd van de economische noodzaak van de door appellante gewenste uitbreiding.
Verder zijn zij van mening dat onduidelijkheden bestaan over onder meer de te verwachten bezoekersaantallen, de bereikbaarheid, de parkeervoorzieningen en de verkeersveiligheid.
Verweerders zijn gezien het voorgaande van mening dat plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en hebben daarom goedkeuring aan het plan onthouden.
2.7. Onbestreden is dat Zieuwent in het Streekplan Gelderland 1996 (hierna: streekplan) is aangewezen als een zogenoemde lokale kern. Het provinciale beleid voor lokale kernen, neergelegd in het streekplan, is er onder meer op gericht in deze kernen slechts lokale voorzieningen te vestigen. Verder heeft inbreiding in bestaande stedelijke gebieden op grond van het provinciale beleid de voorkeur boven uitbreiding in de richting van het landelijk gebied. Het provinciale beleid staat voorts een beperkte uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven in het buitengebied toe. Hierbij wordt in beginsel een uitbreiding van 10% als maximum gesteld.
De Afdeling acht het hiervoor omschreven provinciale beleid op zichzelf niet onredelijk.
2.7.1. Verweerders en appellante verschillen van mening over de omvang van de bestaande bebouwing en de omvang van de bebouwing die het plan mogelijk maakt. Appellante stelt dat de bestaande bebouwing 4.177 m² groot is en dat het plan een bebouwingsoppervlakte van 6.600 m² mogelijk maakt. Verweerders stellen dat thans 4.800 m² is bebouwd en dat dit op grond van het plan 7.600 m² kan worden.
Wat hier verder ook van zij, vast staat dat de bestaande bebouwing van het bedrijf van appellante op grond van het plan met ongeveer 58% kan worden uitgebreid. Gebleken is dat appellante deze ruimte wil gebruiken voor een uitbreiding van de zaalaccommodatie met ongeveer 1000 m², de bouw van een overnachtingaccommodatie van 60 kamers en een uitbreiding van de horecavoorzieningen voor ongeveer 120 personen. Daarnaast wenst appellante haar buitenaccommodatie uit te breiden met een voetbalveld, twee tennisbanen, terrassen en parkeergelegenheid. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat deze uitbreiding gedeeltelijk is voorzien op gronden die thans behoren tot het buitengebied.
Gelet op het voorgaande stellen verweerders naar het oordeel van de Afdeling terecht dat het plan met hun beleid in strijd is.
2.7.2. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in dit geval in redelijkheid niet aan hun beleid hebben kunnen vasthouden.
Daarbij verwerpt de Afdeling het betoog van appellante dat zij er, gelet op de brief van 10 november 2000 van de provinciale dienst Ruimte, Economie en Welzijn, op mocht vertrouwen dat verweerders het plan zouden goedkeuren. Deze brief is opgesteld in het kader van het overleg tussen burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde en de provinciale diensten op grond van artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De omstandigheid dat de dienst Ruimte, Economie en Welzijn in dit overleg heeft geadviseerd het plan verder in procedure te brengen, houdt niet in dat verweerders om die reden de bevoegdheid zouden verliezen om alsnog goedkeuring te onthouden aan het plan. Zulks zou naar het oordeel van de Afdeling het karakter van dit overleg alsmede de eigen bevoegdheid van gedeputeerde staten te beslissen omtrent de goedkeuring van het plan miskennen. Verweerders hoefden aan de uitkomst van het overleg dan ook geen doorslaggevende betekenis toe te kennen.
Evenmin volgt de Afdeling het betoog van appellante dat verweerders, nu zij eerder aan de vestiging van het bedrijf ter plaatse planologische medewerking hebben verleend, het plan dienden goed te keuren. Aan de orde is immers een uitbreiding van dit bedrijf, waarbij verweerders opnieuw dienen te beschouwen of het plan zich verdraagt met een goede ruimtelijke ordening. Dat het een bestaand bedrijf betreft, kan bij de overwegingen van verweerders een rol spelen, maar geeft geen vrijbrief voor uitbreidingen van het bedrijf. Het ter zitting naar voren gebrachte standpunt van appellante dat zij ook onder het vigerende plan ruime uitbreidingsmogelijkheden had, hebben verweerders hierbij buiten beschouwing kunnen laten. Immers, in het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt.
Voorts is de Afdeling op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat verweerders terecht hebben overwogen dat onduidelijkheid bestaat over de te verwachten bezoekersaantallen na de uitbreiding van het bedrijf van appellante. De overnachtingcapaciteit zal blijkens de stukken weliswaar beperkt zijn tot 60 kamers, maar aannemelijk is dat ook de uitbreiding van de overige faciliteiten van het Sourcy Center zullen bijdragen aan een toename van het aantal bezoekers van het bedrijf. De Afdeling acht, gelet op het onderzoek ter zitting, onvoldoende aannemelijk dat dit effect te verwaarlozen zal zijn. In verband hiermee stellen verweerders dan ook op goede gronden dat onduidelijk is of aspecten als parkeer- en openbaar vervoervoorzieningen afdoende zijn geregeld.
2.8. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben daarom terecht goedkeuring onthouden aan het plan.
2.9. Het beroep van appellante is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en drs. G.A. Posthumus en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Nollen, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Nollen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2002
332.