200202911/1.
Datum uitspraak: 18 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zwolle van 18 april 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Dalfsen.
Bij besluit van 31 juli 2001 hebben burgemeester en wethouders van Dalfsen (hierna: burgemeester en wethouders) aan de dienst Landelijk Gebied voor Ontwikkeling en Beheer (hierna: vergunninghouder) een aanlegvergunning verleend voor het uitvoeren van werkzaamheden ter plaatse van de boerderij aan de [locatie].
Bij besluit van 30 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de behandeling van bezwaarschriften van 27 december 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 18 april 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zwolle (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 30 mei 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 juni 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 juli 2002 heeft [partij] een reactie ingediend.
Bij brief van 2 augustus 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 15 augustus 2002 heeft vergunninghouder een memorie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2002, waar appellant in persoon, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door H. Keizer en J. Buist, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord, vergunninghouder vertegenwoordigd door
[gemachtigde], en [partij] vertegenwoordigd door
mr. F.W. van Dijk, advocaat te Wageningen.
2.1. Anders dan [partij] stelt heeft de voorzieningenrechter terecht aangenomen dat appellant aan zijn zakelijk recht een belang kan ontlenen om zich tegen deze vergunningverlening te verzetten.
2.2. De werken en werkzaamheden waarvoor aanlegvergunning is verleend houden verband met de verplaatsing van het agrarisch bedrijf van [partij] naar het betrokken perceel in het kader van het Ruilverkavelingplan Marshoek-Hoonhorst.
2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Dalfsen” zijn de gronden waarop de werken worden aangelegd en de werkzaamheden plaats vinden bestemd voor “Agrarisch cultuurgebied” en op de plankaart nader aangeduid voor “Verkavelingsstructuur”.
2.4. De werkzaamheden betreffen dempen en graven van sloten, graven van een greppel, profileren van sloten, het aanleggen van dammen, egalisatiewerk, uitspitten van zandruggen, ploegen, inzaaien en het aanleggen van een toegangsweg/kavelpad. Een deel van de werkzaamheden wordt uitgevoerd op het grondgebied van de gemeente Zwolle, een deel op het grondgebied van de gemeente Dalfsen.
2.5. Appellant betoogt tevergeefs dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de uit te voeren werkzaamheden voor de beoordeling of de aanlegvergunning kan worden verleend als een geheel moeten worden beschouwd. Voor elk van de werkzaamheden moet afzonderlijk worden vastgesteld of daarvoor een aanlegvergunning is vereist en zo ja, of deze, moet worden verleend.
2.6. De voorzieningenrechter heeft terecht vastgesteld dat alleen voor het aanleggen en dempen van watergangen, inclusief het aanleggen van dammen, op grond van het bestemmingsplan “Buitengebied Dalfsen” een aanlegvergunning is vereist. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat niet wordt voldaan aan het toetsingscriterium van artikel 3, lid E, onder 4, van de planvoorschriften.
2.7. Appellant betoogt in zijn nadere memorie van 30 oktober 2002 dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de vraag of in verband met de op enige afstand op het grondgebied van de gemeente Zwolle aanwezige dassenburcht niet de Habitatrichtlijn van toepassing is voor het betrokken gebied. Dit betoog faalt. Appellant heeft in beroep weliswaar melding gemaakt van de aanwezigheid van de dassenburcht, doch uit geen enkel gegeven is gebleken dat de werken en werkzaamheden waarvoor de aanlegvergunning is vereist van invloed kunnen zijn op het leef- of fourageergebied van de das.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2002