ECLI:NL:RVS:2002:AF2099

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202728/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering bouwvergunning voor woning in Lichtenvoorde

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen, die op 25 april 2002 het beroep gegrond verklaarde tegen de weigering van burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde om een vrijstelling van het bestemmingsplan en een bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een woning. De rechtbank had de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Appellanten hebben op 21 mei 2002 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij hun gronden hebben aangevuld op 17 juni 2002. De zaak is behandeld op 12 november 2002, waarbij appellanten werden bijgestaan door hun advocaat en de gemeente vertegenwoordigd was door een ambtenaar.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Lichtenvoorde Kern". De voorschriften van het bestemmingsplan vereisen dat de woning als "vrijstaand" wordt aangemerkt, maar het voorgestelde bouwplan voldoet hier niet aan. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de motivering van de gegrondverklaring van het beroep niet in strijd was met de wet, en dat de interpretatie van het begrip "vrijstaande woning" door de rechtbank juist was. Het betoog van appellanten dat met toepassing van een vrijstelling het koppelen van een vrijstaande woning mogelijk is, werd verworpen. De rechtbank had geen aanleiding gezien om verder in te gaan op andere in beroep aangevoerde gronden.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 18 december 2002.

Uitspraak

200202728/1.
Datum uitspraak: 18 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 25 april 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 januari 2001 hebben burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd appellanten een vrijstelling van het bestemmingsplan en een bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een woning op het perceel kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nummers […] plaatselijk bekend [locatie].
Bij besluit van 11 juni 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de beroep- en bezwaarschriftencommissie, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 25 april 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 21 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 juni 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 augustus 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2002, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door C.A.H.M. Gebbing, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten komen op tegen de motivering van de gegrondverklaring van het beroep en tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit.
2.2. Het bouwplan, dat het oprichten van een woning betreft, is ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Lichtenvoorde Kern” gesitueerd op gronden met de bestemming “Woningbouw E-“, en aanduiding “EV-2”. Deze woning wordt gebouwd aan de op hetzelfde perceel gelegen reeds bestaande woning.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn voorschriften met betrekking tot de aard en de afmetingen van de bouwwerken en bouwterreinen mede vervat in de uitgewerkte aanwijzing van de plankaart. Uit het bij dit plan behorende renvooi blijkt dat op gronden die op de plankaart aangeduid zijn voor “EV-2” uitsluitend vrijstaande eengezinswoningen in twee bouwlagen met bijbehorende bebouwing en tuinen zijn toegestaan. Verder blijkt uit het renvooi dat per woning één bijgebouw van maximaal 35 m2 en een goot- of boeibordhoogte van maximaal 3 m is toegestaan.
Ingevolge artikel 7, dertiende lid, onder g, van de planvoorschriften kan vrijstelling worden verleend van de voorschriften inzake de toegestane bebouwing voor het oprichten van een deel van de woning in aansluiting met de zijgevel of haar verlengde tot op de zijdelingse terreingrens, met dien verstande, dat de oppervlakte maximaal 35 m2 en de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen en het bepaalde in het achtste lid in acht wordt genomen.
Ingevolge artikel 7, achtste lid, van de planvoorschriften dient de afstand van de voorgevel van een bijgebouw tot de voorgevel van de woning tenminste de helft van de bouwstrook te bedragen.
2.3. Uit deze voorschriften vloeit voort dat op het perceel uitsluitend een woning mag worden gebouwd die als “vrijstaand” valt aan te merken. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan nu het bouwplan, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de bouwmassa, niet voorziet in de oprichting van een vrijstaande woning.
Niet valt in te zien dat de rechtbank geen eigen oordeel mocht geven over de uitleg van het niet nader omschreven begrip “vrijstaande woning”, nu ingevolge artikel 3, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, burgemeester en wethouders (of, ingeval van een beroep, de gemeenteraad) de interpretatie bepalen van in het plan niet scherp omlijnde begrippen en details. Aan deze bepaling komt geen andere betekenis toe dan de, op zich zelf overbodige, instructie om bij beslissingen op bouwaanvragen zo nodig een nadere uitleg te geven aan de bepalingen van het bestemmingsplan.
2.4. Het betoog van appellanten dat met toepassing van een vrijstelling ingevolge artikel 7, dertiende lid, onder g, van de planvoorschriften het koppelen van een vrijstaande woning mogelijk is faalt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat, daargelaten de vraag of het bouwplan voldoet aan het gestelde in dit artikel, de woning ook na het verlenen van deze vrijstelling niet als vrijstaand worden aangemerkt. Voor een bespreking van de overige in beroep aangevoerde gronden behoefde de rechtbank dan ook geen aanleiding te zien.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2002
17-387.