200203155/1.
Datum uitspraak: 18 december 2002.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 30 mei 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Baarn.
Bij besluit van 20 oktober 2000 hebben burgemeester en wethouders van Baarn (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghoudster] vergunning verleend voor de bouw van acht appartementen op het perceel gelegen aan de [locatie], kadastraal bekend gemeente Baarn.
Bij besluit van 24 april 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 mei 2002, verzonden op die dag, heeft de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 10 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 11 juni 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 juli 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. M.L.M. Frantzen, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. A.J.H.W.M. Versteeg, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Voorts is daar de huidige vergunninghoudster, [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. J. Vijlbrief-van der Schaft, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.
2.1. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en niet voldoet aan redelijke eisen van welstand zodat de bouwvergunning gelet op het bepaalde in artikel 44 van de Woningwet niet had mogen worden verleend.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Prins Hendrikpark 1996” rust op het perceel de bestemming “Woondoeleinden”.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor “wonen in villa’s en andere woonhuizen (Wv)” en “wonen in complexen (Wc)”. Het perceel heeft de aanduiding “Wv”.
Verder is – voor zover hier van belang – in dit artikel bepaald dat ten dienste van en in verband met deze bestemming woningen en appartementen zijn toegelaten. Naar het oordeel van de Afdeling volgt hieruit dat op gronden met de aanduiding “Wv” zowel woningen als appartementen mogen worden gebouwd. Het betoog van appellanten dat appartementen uitsluitend mogen worden gebouwd op gronden met de aanduiding “Wc” faalt. Burgemeester en wethouders hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat deze aanduiding uitsluitend ziet op gronden waar reeds grote appartementencomplexen zijn gebouwd, zodat daarvan in dit geval geen sprake is.
Gezien het vorenstaande ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met het bepaalde in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften. Burgemeester en wethouders behoefden dan ook – anders dan de rechtbank heeft aangenomen - geen gebruik te maken van de in artikel 4, tweede lid, aanhef en onder I, sub b, van de planvoorschriften opgenomen zogenoemde transformatiebevoegdheid.
2.3. Het betoog van appellanten dat de grondoppervlakte van de ondergrondse parkeergarage, inclusief de diverse (ondergrondse) uitbouwen leidt tot een totaal bebouwd oppervlak van meer dan 400 m2 faalt. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het bouwplan de maximale oppervlakte van 400 m2 niet overschrijdt.
2.4. Anders dan appellanten betogen ziet de Afdeling gelet op de stukken geen grond voor het oordeel dat voor de berekening van de hoogte van het bouwwerk van een onjuist peil is uitgegaan. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.5. Vast staat dat de Provinciale Utrechtse Welstandscommissie (hierna: de PUWC) op 25 augustus 2000 positief heeft geadviseerd over het bouwplan. Niet is gebleken dat dit advies op onjuiste wijze is tot stand gekomen of dat daaraan anderszins gebreken kleven. Ook hebben appellanten de inhoud van dit advies niet bestreden door overlegging van een deskundig tegenadvies. De rechtbank heeft het door appellanten overgelegde stuk van [gemachtigde] terecht niet als een onafhankelijk deskundig tegenadvies aangemerkt nu de opsteller daarvan betrokken is bij een politieke partij/groepering die is opgericht om bebouwing zoals onder meer dit bouwplan tegen te gaan. Het advies van de PUWC van 6 maart 2002 dient buiten beschouwing gelaten te worden omdat dit dateert van na het bestreden besluit.
Anders dan appellanten betogen ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat burgemeester en wethouders niet op het welstandsadvies mochten afgaan. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Bastein, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Bastein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2002.