ECLI:NL:RVS:2002:AF2432

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202685/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Beekhuis
  • R.G.P. Oudenaller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan tankstationexploitant wegens niet-naleving milieuregels

In deze zaak heeft de Raad van State op 24 december 2002 uitspraak gedaan over een last onder dwangsom die door de burgemeester en wethouders van Reeuwijk aan een tankstationexploitant was opgelegd. De exploitant, appellante, had zich niet gehouden aan de voorschriften van het Besluit tankstations milieubeheer. De opgelegde dwangsom bedroeg ƒ 10.000,00 per dag dat de voorschriften niet werden nageleefd, met een maximum van ƒ 500.000,00. De appellante had eerder al een waarschuwing ontvangen over de niet-naleving van het Besluit en was op de hoogte van de mogelijkheid van bestuurlijke handhaving.

De Raad van State oordeelde dat de burgemeester en wethouders gerechtigd waren om de last onder dwangsom op te leggen, aangezien appellante niet betwistte dat zij niet voldeed aan de voorschriften. Appellante voerde aan dat het niet redelijk was om de last op te leggen, omdat zij voornemens was de inrichting te verplaatsen en dat de investering om aan de voorschriften te voldoen aanzienlijk was. De Raad van State oordeelde echter dat appellante al lange tijd op de hoogte was van de vereisten en dat er geen concreet zicht was op een spoedige opheffing van de overtreding.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeerde dat het algemeen belang, in dit geval de bescherming van het milieu, zwaarder woog dan de financiële belangen van appellante. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van milieuregels en de bevoegdheid van het gemeentebestuur om bestuursdwang toe te passen.

Uitspraak

200202685/1.
Datum uitspraak: 24 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], gevestigd te [woonplaats],
en
burgemeester en wethouders van Reeuwijk,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij ongedateerd besluit, kenmerk B&R/203, hebben verweerders appellante een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd in verband met het niet naleven van het Besluit tankstations milieubeheer (hierna: het Besluit).
Bij besluit van 16 april 2002, kenmerk OIO/tC/01/18, verzenddatum onbekend, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 17 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 21 mei 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 juli 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], werkzaam bij “R&B Milieu Advies B.V.”en [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door E.S. ten Cate, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge het tweede lid strekt een last onder dwangsom ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.
Ingevolge het derde lid wordt voor het opleggen van een last onder dwangsom niet gekozen, indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen, zich daartegen verzet.
Ingevolge het vierde lid stelt het bestuursorgaan de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd. Het vastgestelde bedrag moet in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
Ingevolge het vijfde lid wordt in de beschikking die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
2.2. Appellante exploiteert een tankstation aan de Kosterdijk 17 te Waarder. Bij besluit van 7 februari 1978 is aan haar een vergunning krachtens de Hinderwet verleend. Met ingang van 1 maart 1994 valt de inrichting onder de werkingssfeer van het Besluit.
2.3. Bij het bestreden besluit hebben verweerders appellante een last onder dwangsom opgelegd, strekkende tot naleving van de voorschriften 1.1, 1.5, 1.9, 2.1.1, 3.1, 4.1.2 en 5.4.3 van het Besluit. De opgelegde dwangsom bedraagt ƒ 10.000,00 (€ 4537,80) per dag dat appellante één of meerdere van deze voorschriften overtreedt, met een maximum van
ƒ 500.000,00 (€ 226.890,11). Tot zes weken na dagtekening van de verzending van de beslissing op bezwaar wordt geen dwangsom verbeurd.
2.4. Appellante voert aan dat verweerders haar niet van het voornemen tot het opleggen van de onderhavige last onder dwangsom in kennis hebben gesteld, hetgeen volgens haar in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht.
2.4.1. Uit de stukken blijkt dat appellante bij brief van
15 februari 2000, kenmerk 5728-W99/PvdB, door verweerders van de niet-naleving van het Besluit op de hoogte is gebracht. Verder hebben verweerders middels deze brief kenbaar gemaakt dat de mogelijkheid bestaat bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen indien de overtreding van het Besluit voortduurt. Van strijd met de Algemene wet bestuursrecht is derhalve niet gebleken.
Deze beroepsgrond treft geen doel.
2.5. Door appellante wordt niet betwist dat zij niet voldoet aan de voornoemde voorschriften van het Besluit. Verweerders zijn op zichzelf dan ook gerechtigd tot het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen.
2.6. Appellante betoogt dat verweerders na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid hebben kunnen besluiten tot het opleggen van de onderhavige last onder dwangsom. Zij brengt naar voren dat het voornemen bestaat de inrichting naar een andere locatie te verplaatsen en dat verweerders hebben toegezegd hun medewerking hiertoe te verlenen. Zij stelt dat het alsnog voldoen aan de voorschriften van het Besluit, een aanzienlijke investering vergt. Met het oog op de verplaatsing van de inrichting, acht zij het niet redelijk dat het doen van deze investering thans van haar wordt gevraagd. Zij vreest dat als de dwangsommen worden verbeurd en zij het huidige tankstation zal moeten sluiten, de opening van een nieuw tankstation in gevaar komt. Verder meent zij dat het bestreden besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel, aangezien de strijdigheid met het Besluit voorheen telkenmale door verweerders is gedoogd.
2.6.1. Verweerders menen dat zij de onderhavige last onder dwangsom in redelijkheid hebben kunnen opleggen. Zij overwegen dat appellante reeds vanaf 1992 wist dat zij aan de voorschriften van het Besluit moest voldoen en dat er geen concreet zicht bestaat op een spoedige opheffing van de met dit besluit strijdige situatie.
2.6.2. Per 1 juli 1999 dient appellante te voldoen aan het Besluit. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat appellante reeds lange tijd voor deze datum wist dat een aantal maatregelen en voorzieningen op grond van het Besluit moest zijn getroffen. Zij is hier door verweerders meerdere malen op gewezen. Appellante heeft zelf – door niet tijdig deze vereiste maatregelen en voorzieningen te treffen – het risico genomen dat bestuurlijke handhavingsmaatregelen zouden worden getroffen. Van enig doen of nalaten van verweerders, waaraan appellante de gerechtvaardigde verwachting heeft kunnen ontlenen dat van handhaving van de voorschriften van het Besluit zou worden afgezien, is niet gebleken, zodat een beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Voorts overweegt de Afdeling dat het tijdstip van de voorgenomen verplaatsing van de inrichting onzeker is.
Gelet op het vorenoverwogene ziet de Afdeling in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het algemeen belang dat is gediend met handhaving in dit geval dient te wijken voor het financiële belang van appellante. Verweerders hebben bij afweging van de betrokken belangen, waaronder het belang van de bescherming van het milieu, in redelijkheid kunnen besluiten tot het opleggen van de onderhavige last onder dwangsom.
Deze beroepsgrond faalt.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Oudenaller
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2002
179-404.