200201064/1.
Datum uitspraak: 24 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van de gemeente Bemmel,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Arnhem van 15 januari 2002 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 31 juli 2001 heeft appellant afwijzend beslist op het verzoek van [verzoeker] om een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2.3.1.2. van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) ten behoeve van zijn [horecabedrijf sub 1] aan de [locatie].
Bij besluit van 10 december 2001 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 15 januari 2002, verzonden op 16 januari 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de burgemeester van Bemmel (hierna: de burgemeester) opgedragen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 maart 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 april 2002 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.M. Klep, advocaat te Nijmegen, P.T.J.M. Witjes en H.A.J.W. Toonen, ambtenaren ter secretarie van de gemeente Bemmel, [verzoeker] in persoon, bijgestaan door mr. G. Altena, advocaat te Arnhem, en [partijen], als derde-belanghebbenden, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de APV is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge het derde lid van artikel 2.3.1.2 van de APV, voorzover hier van belang, kan de burgemeester de vergunning als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.
Ingevolge het vierde lid van bovengenoemd artikel, houdt de burgemeester bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf.
2.2. Appellant heeft de exploitatievergunning geweigerd en die weigering in bezwaar gehandhaafd, omdat moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig zullen worden beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf. Daarbij heeft hij mede acht geslagen op ongunstige ervaringen in het verleden met het voorheen op deze locatie gevestigde [horecabedrijf sub 2] en andere in de [locatie] reeds gevestigde horecabedrijven, welke onder meer blijken uit politierapporten en door omwonenden ingediende zienswijzen. Tevens heeft hij in aanmerking genomen dat het horecabedrijf van [verzoeker] op een groter bezoekersaantal rekent dan [horecabedrijf sub 2].
2.3. De voorzieningenrechter heeft de beslissing op bezwaar vernietigd primair omdat appellant heeft gehandeld in strijd met artikel 6:17 juncto artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) door [verzoeker] de door omwonenden ingediende zienswijzen alleen in geanonimiseerde vorm te verstrekken alsmede de verstrekking aan [verzoeker] van de politierapporten geheel achterwege te laten. Subsidiair heeft hij overwogen niet het oordeel van appellant te delen dat de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat thans van dien aard is dat zelfs een geringe toename van horeca-activiteiten per definitie zou leiden tot een ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf. Daarbij heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de politierapporten ook incidenten betreffen die niet zijn te wijten aan de horecabedrijven en deze overigens geen blijk geven van frequente ernstige ordeverstoringen of frequent ernstig vandalisme. Voorts kan [verzoeker] voor de door [horecabedrijf sub 2] veroorzaakte ernstige overlast niet verantwoordelijk worden gehouden. Evenmin kan uit de aard, doelstelling en het beoogd en verwacht bezoekersaantal van de [horecabedijf sub 1], mede gezien de door [verzoeker] aangekondigde voorzorgsmaatregelen, zoals het inschakelen van toezichthouders en het laten rijden van een pendelbus, worden afgeleid dat voor ernstige overlast moet worden gevreesd, aldus de voorzieningenrechter. Als dat wel het geval zou zijn, zou appellant de vergunning kunnen intrekken. De voorzieningenrechter heeft de beslissing op bezwaar gelet op het voorgaande tevens vernietigd wegens het ontbreken van een deugdelijke motivering.
2.4. Appellant bestrijdt in hoger beroep uitsluitend de subsidiaire vernietigingsgrond en doet dat met succes. Bij beantwoording van de vraag of de aanwezigheid van een horecabedrijf de woon- en leefsituatie in de omgeving en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloedt, beschikt appellant over een ruime beoordelingsmarge, welke door de rechter dient te worden gerespecteerd. Door de conclusie dat de beslissing op bezwaar niet in stand kan blijven mede te baseren op zijn eigen oordeel over de te verwachten overlast is de voorzieningenrechter getreden buiten de grenzen binnen welke de door hem te verrichten toetsing zich dient af te spelen. Op grond van de politierapporten, over incidenten in het betreffende gedeelte van de Dorpsstraat, gevoegd bij de zienswijzen van omwonenden kan niet worden geoordeeld dat appellant niet de conclusie heeft kunnen trekken dat het leefmilieu aldaar reeds aan dergelijke spanning blootstaat dat toevoeging van een nieuw horecabedrijf tot een ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van het woonmilieu zal leiden. Appellant heeft er daarbij van uit kunnen gaan dat voor een dergelijke conclusie geen sprake hoeft te zijn van frequente ernstige ordeverstoringen dan wel frequent ernstig vandalisme.
2.5. Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. Nu evenwel de door de rechtbank uitgesproken vernietiging van de beslissing op bezwaar in stand dient te blijven, aangezien in hoger beroep enkel de subsidiaire vernietigingsgrond is bestreden, dient de aangevallen uitspraak, zij het met verbetering van gronden, te worden bevestigd. Appellant zal opnieuw op het bezwaar moeten beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Korthals Altes, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. J.G. Treffers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Korthals Altes w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2002