200104402/1.
Datum uitspraak: 24 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Milieugroepen Landinrichting Sint-Oedenrode,
appellanten,
gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerders.
Bij besluit van 18 juli 2001, no. 767882, hebben verweerders aan burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel een vergunning onder voorschriften krachtens de Ontgrondingenwet verleend voor het ontgronden van delen van de percelen kadastraal bekend gemeente Boxtel, sectie E, nummer 2889 en sectie K, nummers 2310 en 2333, gezamenlijk ongeveer 2,84 hectare groot.
Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij fax van 1 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2001, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 september 2001 en 2 oktober 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Verweerders hebben geen verweerschrift uitgebracht. Zij hebben een nader ingekomen stuk ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 4 juli 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door ing. A.J. Mulder en mr. N.J.J. Zoontjes, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel, vertegenwoordigd door G. van den Oetelaar en G. Koelink.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Er zijn nog stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting.
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit als het onderhavige zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de bekendmaking van een besluit dat tot een of meer belanghebbenden is gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Het bestreden besluit is gericht tot burgemeester en wethouders van Boxtel, zijnde de aanvragers van de vergunning, en is op 19 juli 2001 aan hen verzonden. Gelet hierop is dit besluit op die dag bekendgemaakt in de zin van artikel 6:8, eerste lid, voornoemd. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen dit besluit gezien dit voorschrift is aangevangen op 20 juli 2001 en, gezien artikel 6:7, voornoemd, is geëindigd op 30 augustus 2001. Appellanten hebben hun beroepschrift per fax op 1 september 2001, en derhalve na afloop van deze termijn, bij de Afdeling ingediend.
2.3. Aangaande de vraag of redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat appellanten hiermee in verzuim zijn geweest, acht de Afdeling het volgende van belang.
Op grond van de overgelegde stukken moet worden aangenomen dat verweerders, overeenkomstig artikel 3:44, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, op 19 juli 2001 aan appellanten hebben toegezonden een afschrift van het bestreden besluit. In de begeleidende brief is voor de mogelijkheid om tegen dit besluit beroep in te stellen verwezen naar de tevens bijgevoegde, in de Staatscourant en een weekblad te plaatsen, kennisgeving. In deze kennisgeving, die op 19 juli 2001 is gepubliceerd in het blad Brabants Centrum en op 20 juli 2001 in de Staatscourant, is, onder meer, meegedeeld dat het besluit vanaf 23 juli 2001 gedurende zes weken ter inzage ligt. De termijn van deze terinzagelegging liep derhalve tot en met 3 september 2001.
De Afdeling is van oordeel dat deze mededeling het indienen door appellanten van hun beroepschrift na afloop van de beroepstermijn niet verschoonbaar maakt. Hiertoe neemt de Afdeling in aanmerking dat in genoemde kennisgeving voorts is vermeld dat tegen het besluit binnen zes weken na de dag waarop dit is bekendgemaakt, een beroepschrift kan worden ingediend bij de Afdeling. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat uit de door verweerders op 19 juli 2001 aan appellanten toegezonden stukken, zoals door verweerders overgelegd, blijkt dat het bestreden besluit op die dag aan burgemeester en wethouders van Boxtel is verzonden. Appellanten is de gelegenheid geboden om aan te tonen dat dit laatste anders zou zijn, doch daarin zijn zij niet geslaagd. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het appellanten na genoemde toezending van stukken op 19 juli 2001 duidelijk kon en derhalve moest zijn dat de beroepstermijn zes weken bedroeg vanaf de dag van bekendmaking van het bestreden besluit, dat deze bekendmaking heeft plaatsgevonden op 19 juli 2001 en, mitsdien, dat de beroepstermijn eindigde op 30 augustus 2001.
Ook overigens is de Afdeling niet gebleken van omstandigheden in verband waarmee redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de overschrijding van de beroepstermijn door appellanten een verzuim is.
2.4. Gezien het bovenstaande dient hun beroep niet-ontvankelijk verklaard te worden.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. R.J. Hoekstra en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. De Rooy
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2002