ECLI:NL:RVS:2002:AF2446

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201899/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • T.M.A. Claessens
  • J.G. Treffers
  • S. Zwemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor particuliere beveiligingswerkzaamheden geweigerd op basis van betrouwbaarheidseisen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die toestemming heeft aangevraagd voor het verrichten van particuliere beveiligingswerkzaamheden voor het bedrijf "B. Secure". De korpschef van de politie regio Twente heeft deze toestemming geweigerd op basis van de betrouwbaarheidseisen zoals gesteld in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (wet Pbr). De korpschef heeft zich hierbij gebaseerd op eerdere veroordelingen van de appellant, waaronder een vrijheidsstraf wegens het voorhanden hebben van een hand- of flitsgranaat en eerdere verdachtstellingen van mishandeling. De rechtbank te Almelo heeft het beroep van de appellant tegen de beslissing van de korpschef ongegrond verklaard, waarna de appellant hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 24 september 2002 ter zitting behandeld. De korpschef werd vertegenwoordigd door drs. A. Krommendijk en M.J.G. Broekhuis. De Raad overweegt dat de korpschef op basis van de feiten en de beleidsregels die zijn vastgesteld voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van portiers, terecht heeft geconcludeerd dat de appellant niet voldoet aan de eisen voor het verkrijgen van de gevraagde toestemming. De Raad stelt vast dat de korpschef niet onredelijk heeft gehandeld door de toestemming te weigeren, gezien de eerdere veroordelingen van de appellant en het risico op recidive. De argumenten van de appellant dat hij niet bewust het misdrijf heeft gepleegd en dat de straf door de politierechter laag was opgelegd, zijn niet voldoende onderbouwd om de weigering van de korpschef te weerleggen.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 24 december 2002.

Uitspraak

200201899/1.
Datum uitspraak: 24 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Almelo van 19 februari 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de korpschef van de politie regio Twente.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2001 heeft de korpschef van de politie regio Twente (hierna: de korpschef) aan het bedrijf “B. Secure” toestemming onthouden voor het door appellant verrichten van particuliere beveiligingswerkzaamheden als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: wet Pbr).
Bij besluit van 25 juni 2001 heeft de korpschef het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 februari 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 mei 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2002 heeft de korpschef van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2002, waar de korpschef, vertegenwoordigd door drs. A. Krommendijk en M.J.G. Broekhuis, beiden werkzaam bij de politie regio Twente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant wil voor “B. Secure” op oproepbasis werkzaamheden verrichten als horecaportier. De hiervoor vereiste, door “B. Secure” aangevraagde, toestemming van de korpschef is geweigerd omdat appellant naar het oordeel van de korpschef niet beschikt over de betrouwbaarheid die nodig is voor dit werk. Daarbij heeft de korpschef, blijkens de beslissing op bezwaar, met name acht geslagen op het feit dat appellant op 3 maart 2000 tot een vrijheidsstraf is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf ingevolge de Wet wapens en munitie (het voorhanden hebben van een hand- of flitsgranaat) alsmede dat appellant in 1996 en in 2000 verdacht is van mishandeling, voor welke beide feiten appellant een door de Officier van Justitie aangeboden transactie heeft voldaan.
2.2. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de korpschef op basis van de eerder genoemde feiten het standpunt kon innemen dat appellant niet voldoet aan de eis van betrouwbaarheid vereist voor de uitoefening van dit werk. Voor de verlening van toestemming als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet pbr heeft de korpschef in beleidsregels, welke zijn vastgesteld op 25 januari 2000, nadere criteria opgenomen voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van reeds als zodanig werkzame portiers. Deze criteria kunnen niet als onredelijk of anderszins onjuist worden beschouwd. Ingevolge deze criteria kon reeds op basis van het eerste feit de toestemming worden geweigerd.
Appellant heeft er weliswaar op gewezen dat het misdrijf ingevolge de Wet wapens en munitie door hem niet bewust is gepleegd en dat mede hierom door de politierechter de laagst mogelijke straf is opgelegd, maar hij heeft dit betoog op geen enkele wijze nader geadstrueerd. Voorts valt niet in te zien waarom de korpschef niet op basis van in 1996 en in 2000 gepleegde mishandeling zou mogen menen dat er bij appellant gevaar voor recidive bestaat. Dat het feit in 1996 niet is gepleegd bij de uitoefening door appellant van het beroep van horecaportier, is hiervoor niet relevant. Voor het verlenen van de gevraagde toestemming was derhalve geen plaats.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Korthals Altes, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. J.G. Treffers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Korthals Altes w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2002
91/306-426.