200202057/1.
Datum uitspraak: 24 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "AC Restaurants en Hotels B.V.", gevestigd te Breukelen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 27 februari 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Bunnik.
Bij besluit van 30 mei 2000 hebben burgemeester en wethouders van Bunnik (hierna: burgemeester en wethouders) het verzoek van appellante afgewezen om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de in het benzineservicestation “Texaco De Slagmaat” langs de rijksweg A12 ter hoogte van Bunnik uitgeoefende horeca-activiteiten.
Bij besluit van 21 november 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften van 3 oktober 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 27 februari 2002, verzonden op 28 februari 2002, heeft de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 5 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 augustus 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. W.J. Kolkert Jr., advocaat te 's-Hertogenbosch, en [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. C.M.E. Janssen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In het betrokken benzineservicestation worden frisdranken, koffie, thee, (niet ter plaatse bereide) belegde broodjes en (opgewarmde) snacks verkocht, die ter plaatse kunnen worden genuttigd of kunnen worden meegenomen. Voor het ter plaatse nuttigen van de gekochte voedingswaren zijn twee statafels geplaatst, maar zijn geen zitplaatsen aanwezig.
2.2. Op het perceel waarop zich het benzineservicestation bevindt rust ingevolge het bestemmingsplan “A12-N229” de bestemming “Verkeersdoeleinden, verzorgingsplaats en benzineservicestation Vw(vp) + B(s)”.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de voorschriften behorende bij dit bestemmingsplan zijn gronden met deze bestemming aangewezen voor verzorgingsplaats annex verkooppunt van motorbrandstoffen, smeermiddelen c.a. voor het gemotoriseerd verkeer, alsmede voor de landschappelijke inpassing hiervan.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, onder a, mogen deze gronden uitsluitend worden gebruikt als verzorgingsplaats voor het gemotoriseerd verkeer annex verkooppunt voor motorbrandstoffen, smeermiddelen c.a. met inbegrip van bijbehorende overkappingen.
2.3. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de in rechtsoverweging 2.1 omschreven activiteiten in overeenstemming zijn met deze bestemming en in het benzineservicestation zijn toegestaan. Appellante beantwoordt deze vraag ontkennend. Zij betoogt dat deze activiteiten in strijd zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, alsmede met het in de Richtlijn Bewegwijzering (hierna: de Richtlijn) neergelegde beleid met betrekking tot voorzieningen langs de hoofdwegen in Nederland.
2.4. In het bestemmingsplan is geen definitie opgenomen van het begrip “verzorgingsplaats”. Bij de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan hebben burgemeester en wethouders aansluiting gezocht bij de Richtlijn. Dit is niet in strijd met het recht te achten.
Uit de Richtlijn valt, voorzover het de uitleg van het begrip “verzorgingsplaats” betreft, af te leiden dat een verzorgingsplaats een plaats is waar de weggebruiker de gelegenheid wordt geboden de reis te onderbreken om uit te rusten, iets te drinken of te eten, te tanken, het voertuig en de lading te inspecteren, informatie in te winnen en door te geven en dergelijke. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het in het betrokken benzineservicestation verkopen van frisdranken, koffie, thee, (niet ter plaatse bereide) belegde broodjes en (opgewarmde) snacks, die ter plaatse kunnen worden genuttigd of kunnen worden meegenomen en het plaatsen van twee statafels voor het ter plaatse nuttigen van de gekochte voedingswaren, niet in strijd is met deze omschrijving en derhalve niet in strijd is met het geldende bestemmingsplan.
Dat deze activiteiten in strijd zouden zijn met de Richtlijn, voorzover daarin is vermeld dat ernaar gestreefd moet worden de parkeerplaatsen annex benzinestations op onderlinge afstand van 20 km te realiseren en restaurants, eventueel met beperkte logiesgelegenheid, op onderlinge afstrand van 40 km, is niet van invloed op de uitleg van het begrip “verzorgingsplaats” zelf. Dat burgemeester en wethouders voor deze uitleg aansluiting hebben gezocht bij de Richtlijn betekent niet dat daardoor de gehele Richtlijn in het voorliggende geval van toepassing is. Bovendien is de Richtlijn opgesteld teneinde voorzieningen te treffen ter geleiding van weggebruikers ten behoeve van een vlotte, veilige en efficiënte verkeersafwikkeling en is, anders dan een bestemmingsplan, niet bepalend voor de vraag welke activiteiten op een bepaalde locatie planologisch aanvaardbaar zijn.
Voorzover appellante verwijst naar uitspraken van de Afdeling van 25 april 1996 (H01.95.0324) en 22 augustus 2001 (200004753/1) overweegt de Afdeling dat het in deze zaken, voorzover hier van belang, ging om de vraag of de verkoop van voedingswaren kon worden aangemerkt als detailhandelsactiviteiten die verband hielden met de verkoop van brandstoffen. De bestemmingsplannen waaraan in deze zaken diende te worden getoetst bevatten op dit punt andere bepalingen dan het bestemmingsplan in de thans voorliggende zaak. Met name was in deze plannen niet het begrip “verzorgingsplaats” opgenomen. Dit gaat eveneens op voor de zaak Woudenberg waarin de rechtbank op 7 februari 2002 uitspraak heeft gedaan.
2.5. Gelet op het vorenstaande hebben burgemeester en wethouders op goede gronden overwogen dat zij niet bevoegd waren ter zake van de hiervoor omschreven in het benzineservicestation “Texaco De Slagmaat” verrichte activiteiten handhavingsmiddelen toe te passen. De rechtbank is eveneens tot dit oordeel gekomen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2002