ECLI:NL:RVS:2002:AF2462

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203082/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bouwvergunning voor carport in Lichtenvoorde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde en een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank te Zutphen. De rechtbank had op 3 mei 2002 geoordeeld dat de beslissing van de burgemeester en wethouders om een bouwvergunning te verlenen voor een carport op een perceel in Lichtenvoorde, in strijd was met het bestemmingsplan. De burgemeester en wethouders hadden op 18 juli 2000 een bouwvergunning verleend aan appellant sub 2 voor de bouw van een carport, maar de rechtbank oordeelde dat deze vergunning niet kon worden verleend omdat het bouwplan niet voldeed aan de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998". De rechtbank vernietigde de beslissing op bezwaar van de burgemeester en wethouders en verplichtte hen om een nieuwe beslissing te nemen.

Tegen deze uitspraak hebben de burgemeester en wethouders en appellant sub 2 hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 november 2002 behandeld. De burgemeester en wethouders werden vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente, terwijl appellant sub 2 niet verscheen. De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het bouwplan in strijd was met de bestemmingsplanvoorschriften en dat er geen sprake was van een reeds bestaand bouwwerk dat gedeeltelijk vernieuwd of veranderd kon worden op basis van het overgangsrecht.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht had geconcludeerd dat de burgemeester en wethouders niet in staat waren om een bouwvergunning te verlenen voor het bouwplan. Het hoger beroep van de burgemeester en wethouders en appellant sub 2 is ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200203082/1.
Datum uitspraak: 24 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. Burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 3 mei 2002 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
appellanten sub 1.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2000 hebben appellanten sub 1 (hierna: burgemeester en wethouders) aan appellant sub 2 bouwvergunning verleend voor een carport op een perceel aan de [locatie].
Bij besluit van 8 maart 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het ongedateerde advies van de Beroep- en Bezwaarschriftencommissie, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 3 mei 2002, verzonden op 6 mei 2002, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar zullen nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 14 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2002, en appellant sub 2 bij brief van 6 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 7 juni 2002, hoger beroep ingesteld. Appellant sub 2 heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 16 juli 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 september 2002 heeft [verzoeker] een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant sub 2. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mevrouw D.J.A.M. Wolters en C.A.H.M. Gebbing, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Appellant sub 2 is met bericht niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 15 april 1997 is op basis van het destijds geldende bestemmingsplan “Buitengebied 1972” aan [verzoeker] een bouwvergunning verleend voor het veranderen van de woning en het bouwen van een carport als onderdeel van die woning op het perceel [locatie]. Vast staat dat de carport niet door [verzoeker] is gerealiseerd.
2.2. Op 28 april 2000 heeft appellant sub 2 een bouwaanvraag ingediend voor een gewijzigde en enigszins vergrote uitvoering van de niet gerealiseerde carport (hierna: het bouwplan).
2.3. Op het perceel rust ingevolge het ten tijde van de bouwaanvraag van appellant sub 2 inmiddels van kracht geworden bestemmingsplan “Buitengebied 1998” de bestemming “Woondoeleinden”.
2.4. De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met de bij deze bestemming behorende planvoorschriften.
2.5. Het geding heeft betrekking op de vraag of voor het bouwplan ingevolge de overgangsbepaling van het bestemmingsplan een bouwvergunning kon worden verleend. Burgemeester en wethouders en appellant sub 2 hebben in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat dit mogelijk was.
2.6. Op grond van artikel 39, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Buitengebied 1998” (voor zover hier van belang) mag een bouwwerk, dat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestond, krachtens een vóór dat tijdstip verleende bouwvergunning in uitvoering was of kon worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde bouwvergunning en dat afwijkt van het plan, behoudens onteigening, gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd, met dien verstande dat de inhoud van een gebouw niet wordt vergroot en geen andere afwijkingen van het plan ontstaan.
2.7. Gelet op de beperkte strekking van het overgangsrecht, die tot uitdrukking is gebracht in het gebruik van de term “bouwwerk” in de weergeven overgangsbepaling, kan een beroep op die bepaling slechts slagen indien het gaat om het gedeeltelijk veranderen of vernieuwen van een op het moment dat dit beroep wordt gedaan reeds bestaand bouwwerk. Van een bouwwerk en van het vernieuwen of veranderen daarvan, kan immers niet worden gesproken, als voor een bouwplan weliswaar een vergunning is verleend, doch van die vergunning geen gebruik is gemaakt.
2.8. Vast staat dat de carport, waarvoor in 1997 bouwvergunning was verleend, nooit is gerealiseerd. Van een verandering van een aanwezig bouwwerk in de zin van de overgangsbepaling is daarom geen sprake. Daarbij is tevens in aanmerking genomen dat het wel gerealiseerde woongedeelte als zodanig niet afwijkt van het bestemmingsplan.
2.9. Gelet op het voorafgaande heeft de rechtbank dan ook terecht geoordeeld dat voor het bouwplan niet met toepassing van het overgangsrecht een bouwvergunning kon worden verleend. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat burgemeester en wethouders, nu het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, hadden moeten beoordelen of voor het bouwplan vrijstelling kon worden verleend.
2.10. Het hoger beroep van burgemeester en wethouders en het hoger beroep van appellant sub 2 is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2002
47-429.