ECLI:NL:RVS:2002:AF2476

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204827/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan en geschil over kassen in agrarisch gebied

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Aanpassing Buitengebieden 2001" door de gemeenteraad van Buren, dat op 13 november 2001 is vastgesteld. De gedeputeerde staten van Gelderland hebben op 18 juni 2002 besloten om goedkeuring te verlenen aan dit bestemmingsplan, maar appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State. Appellant, die een fruitteeltbedrijf heeft, is van mening dat de goedkeuring van de aanduiding "KkT" (kaskultuur toegestaan) voor zijn perceel onterecht is onthouden. De gemeenteraad heeft in de planvoorschriften bepaald dat de teelt in kassen alleen is toegestaan als het perceel de aanduiding "KkT" heeft. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 december 2002 behandeld, waarbij zowel appellant als de vertegenwoordigers van de verweerders en de gemeenteraad aanwezig waren.

De Afdeling heeft overwogen dat de gemeenteraad de zienswijzen van belanghebbenden niet correct heeft behandeld, wat heeft geleid tot de onthouding van goedkeuring aan de bestemming voor het perceel van appellant. De Afdeling concludeert dat het besluit van de gedeputeerde staten om goedkeuring te onthouden aan het bestemmingsplan terecht is, omdat de gemeenteraad niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen inzake het behandelen van zienswijzen. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 24 december 2002.

Uitspraak

200204827/1.
Datum uitspraak: 24 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2001 heeft de gemeenteraad van Buren, op voorstel van burgemeester en wethouders van 30 oktober 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Aanpassing Buitengebieden 2001". Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 18 juni 2002, no. RE2001.118375, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 4 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 oktober 2002 hebben verweerders medegedeeld af te zien van het indienen van een verweerschrift.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2002, waar appellant, in persoon en vertegenwoordigd door mr. G.H.J. Luimes, advocaat te Rhenen, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Verder is daar de gemeenteraad van Buren, vertegenwoordigd door E. van Wijk-van Dam, ambtenaar bij de gemeente, gehoord. Als belanghebbende is verschenen [partij 1], bijgestaan door mr. M.A.P. van Vught, advocaat te Culemborg.
2. Overwegingen
2.1. Het plan herziet de bestemmingsplannen “Buitengebied Buren 1997”, “Buitengebied Lienden 1996” en “Buitengebied Maurik 1993”, wat betreft de daarin opgenomen regelingen voor niet-grondgebonden bedrijven en tweede bedrijfswoningen.
2.2. Verweerders hebben het plan gedeeltelijk goedgekeurd.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.4. Appellant heeft een fruitteeltbedrijf aan de [locatie] in [plaats]. Zijn beroep is gericht tegen de onthouding van goedkeuring door verweerders aan de aanduiding “KkT” voor dit perceel. Appellant wenst op het perceel kassen te plaatsen, hetgeen zonder deze aanduiding niet is toegestaan.
2.5. De gemeenteraad heeft in artikel 6, lid 2.2, onder e, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, bepaald dat de teelt in kassen en/of in kunststof tunnels slechts is toegestaan wanneer het perceel waarop de kassen of tunnels zijn geplaatst, op de plankaart is voorzien van de aanduiding “KkT” (kaskultuur toegestaan). De gemeenteraad heeft het perceel van appellant in het plan bestemd als “Agrarisch gebied” en op de plankaart onder meer voorzien van de aanduiding “KkT”.
2.6. Verweerders hebben naar aanleiding van bedenkingen van [partij 1] en [partij 2] overwogen dat deze reclamanten tegen de bestemming voor het perceel van appellant tijdig een zienswijze hadden ingediend. Deze zienswijze is door de gemeenteraad ten onrechte niet behandeld. Verweerders hebben reeds daarom goedkeuring onthouden aan de bestemming voor het perceel van appellant, door middel van een rode omlijning van het bouwperceel op de plankaart.
2.7. De Afdeling is van oordeel dat, hoewel de brief van [partij 1] en [partij 2] spreekt over een bouwvergunning, deze brief door verweerders terecht is aangemerkt als een zienswijze tegen het ontwerpplan. Doorslaggevend voor dit oordeel acht de Afdeling dat in de periode dat de brief werd verstuurd geen aanvraag voor een bouwvergunning voor appellant ter beoordeling stond, dat de brief binnenkwam gedurende de termijn waarbinnen zienswijzen kenbaar konden worden gemaakt en dat deze gericht was aan de gemeenteraad.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met het wettelijke stelsel dat volgt uit artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Verweerders hebben daarom in zoverre terecht goedkeuring onthouden aan het plan.
2.8. Het beroep van appellant is derhalve ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Nollen, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Nollen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2002
332.