ECLI:NL:RVS:2002:AF2479

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200493/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • J.J. Vis
  • H. Borstlap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding op grond van de Wet milieubeheer in verband met stiltegebied

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 december 2002 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding van een appellant, die schade stelt te hebben geleden door de aanwijzing van het gebied 'de Heensche polder' als stiltegebied in de provinciale milieuverordening Noord-Brabant. Het verzoek om schadevergoeding was gebaseerd op artikel 15.21 van de Wet milieubeheer, dat de mogelijkheid biedt voor vergoeding van schade die voortvloeit uit beperkende bepalingen van een algemene maatregel van bestuur of verordening.

De appellant had eerder een verzoek om schadevergoeding ingediend, dat door de gedeputeerde staten van Noord-Brabant was afgewezen. Dit besluit werd door de appellant bestreden, maar de Raad van State oordeelde dat de enkele aanwijzing van een gebied als stiltegebied niet kan worden aangemerkt als een schadeveroorzakende bepaling in de zin van de Wet milieubeheer. De Afdeling concludeerde dat er geen concrete, beperkende maatregelen waren die de uitbreiding van de jachthaven van de appellant belemmerden.

De Afdeling oordeelde dat de appellant niet kon aantonen dat de aanwijzing van het stiltegebied leidde tot een schadevergoeding op grond van de Wet milieubeheer. De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak benadrukt de noodzaak van concrete beperkende maatregelen om aanspraak te kunnen maken op schadevergoeding onder de Wet milieubeheer.

Uitspraak

200200493/1.
Datum uitspraak: 24 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2001 hebben verweerders het verzoek van appellant om schadevergoeding op grond van artikel 15.21 van de Wet milieubeheer in samenhang met hoofdstuk 8 van de provinciale milieuverordening Noord-Brabant afgewezen.
Bij besluit van 11 december 2001, verzonden op 14 december 2001, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 24 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 februari 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2002, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. J.A. de Waard, advocaat te Middelburg, en verweerders, vertegenwoordigd door J.J.A.M. Bertens, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 15.20, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voorzover hier van belang, kent het gezag dat in eerste aanleg een beschikking heeft gegeven als bedoeld in dit artikellid, aan degene tot wie deze beschikking is gericht en die zich ten gevolge daarvan voor kosten ziet gesteld dan wel schade lijdt, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren dan wel behoort te blijven, voorzover op andere wijze in een redelijke vergoeding niet is of kan worden voorzien, op diens verzoek dan wel uit eigen beweging een naar billijkheid te bepalen vergoeding toe.
Ingevolge artikel 15.21, eerste lid, van de Wet milieubeheer is artikel 15.20 van overeenkomstige toepassing ten aanzien van degene op wie bepalingen van een algemene maatregel van bestuur, onderscheidenlijk een ministeriële regeling of een verordening als bedoeld in dat artikellid van toepassing worden en die zich daardoor voor kosten ziet gesteld dan wel schade lijdt, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te blijven.
2.2. Het afgewezen verzoek strekt tot vergoeding van schade die appellante stelt te hebben geleden ten gevolge van de aanwijzing in de provinciale milieuverordening Noord-Brabant (hierna PMV) van het gebied "de Heensche polder" als stiltegebied. Door die aanwijzing kan appellant zijn plannen voor de uitbreiding van zijn jachthaven niet realiseren en is de waarde van de jachthaven verminderd.
2.3. Blijkens de stukken grenst de jachthaven van appellant aan het stiltegebied "de Heensche polder" en is de voorgenomen uitbreiding gesitueerd binnen het stiltegebied. De aanwijzing in de PMV van het gebied als stiltegebied geldt vanaf 1 januari 1996.
De Afdeling is, mede gelet op de wetsgeschiedenis, van oordeel dat uit de artikelen 15.20 en 15.21 van de Wet milieubeheer voortvloeit, dat eerst indien sprake is van het van toepassing worden van concrete, beperkende bepalingen van de PMV waardoor de betrokkene zich voor kosten ziet gesteld dan wel schade lijdt, deze kosten of schade op grond van artikel 15.21 voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. De enkele aanwijzing van een stiltegebied kan niet worden aangemerkt als een zodanige bepaling.
Niet is gesteld noch is gebleken dat de PMV concrete, beperkende maatregelen bevat die van toepassing zijn op de voorgenomen uitbreiding van de jachthaven. Weliswaar stelt appellant dat een jachthaven in een stiltegebied niet is toegestaan doch daarbij wordt kennelijk gedoeld op het ruimtelijk beleid van de provincie ten aanzien van stiltegebieden. Voorzover de uitbreiding op grond van planologische maatregelen niet kan worden gerealiseerd en daardoor schade wordt geleden, kan die schade niet op grond van de artikelen 15.21 en 15.20 van de Wet milieubeheer voor vergoeding in aanmerking komen.
Voorts is evenmin gebleken van concrete, beperkende bepalingen van de PMV waardoor de huidige bedrijfsvoering van de jachthaven zou kunnen worden belemmerd.
Met betrekking tot de gestelde waardevermindering van de bestaande jachthaven overweegt de Afdeling dat deze beweerdelijk eveneens voortvloeit uit de aanwijzing van het stiltegebied als zodanig, welke aanwijzing, zoals hiervoor is overwogen, niet kan worden aangemerkt als een schadeveroorzakende bepaling in de zin van artikel 15.21 van de Wet milieubeheer.
2.4. Uit het voorgaande volgt dat artikel 15.21 van de Wet milieubeheer niet van toepassing is, zodat verweerders reeds hierom het verzoek om schadevergoeding terecht hebben afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar terecht ongegrond hebben verklaard.
Hetgeen appellant voor het overige in beroep heeft aangevoerd behoeft in verband hiermee geen bespreking.
Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. J.J. Vis en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van der Maesen de Sombreff
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2002
190.