200203433/1.
Datum uitspraak: 24 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 16 mei 2002 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Bij besluit van 11 april 2000 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) de aan appellant verstrekte huursubsidie voor het bewonen van de woning aan de [locatie] over het subsidietijdvak 1 juli 1996 tot 1 juli 1997 herzien, nader vastgesteld en de over dit tijdvak teveel betaalde huursubsidie van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 22 november 2001 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 mei 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 17 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 augustus 2002 heeft de Staatssecretaris een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.B. van der Pauw, sociaal raadsman te Almere, en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.F. Thunnissen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.1. Vaststaat dat het totale inkomen van appellant van 1996 een feitelijke wijziging vertoont van tenminste 15% ten opzichte van zijn totale inkomen van 1995, zodat conform artikel 10, vijfde lid, van de Wet individuele huursubsidies (hierna: de Wihs) de nadere vaststelling van de huursubsidiebijdrage in dit geval kon plaatsvinden met inachtneming van het totale inkomen van 1996. In hoger beroep wordt niettemin het oordeel van de rechtbank bestreden dat - samengevat weergegeven - de Staatssecretaris bevoegd was om de huursubsidiebijdrage voor het subsidietijdvak 1 juli 1996 tot 1 juli 1997 nader vast te stellen met inachtneming van het totale inkomen van 1996. Appellant voert in dit verband aan dat de handelwijze van de Staatssecretaris niet strookt met diens brief van 17 november 1995 aan de Tweede Kamer (Handelingen TK, vergaderjaar 1995-1996, 24.506, nr. 1), waaruit blijkt - samengevat weergegeven - dat het terugvorderen, ingeval achteraf is gebleken dat het totale inkomen over het lopende kalenderjaar een wijziging van tenminste 15% te zien geeft ten opzichte van het totale inkomen over het daaraan voorafgaande jaar, in de praktijk leidt tot zeer hoge uitvoeringskosten. Dit onderdeel van de 15%-regeling, te weten de wenselijkheid zoveel mogelijk uit te gaan van het actuele inkomen, levert meer nadelen dan voordelen op.
2.2. Het betoog van appellant faalt. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de Staatssecretaris bevoegd was de huursubsidiebijdrage van appellant voor het subsidietijdvak 1 juli 1996 tot 1 juli 1997 nader vast te stellen. De rechtbank heeft met recht overwogen dat de omstandigheid dat deze bevoegdheid niet in de Huursubsidiewet (hierna: de HSW) - van kracht sinds 1 juli 1997 - is opgenomen, dit niet anders maakt, aangezien in de HSW bij wijze van overgangsrecht is bepaald, dat op huursubsidievakken die zijn aangevangen onder de werking van de Wihs de daarop geldende bepalingen van toepassing blijven.
2.2.1. De Staatssecretaris heeft er, ondanks de in voornoemde brief genoemde omstandigheid dat de voordelen niet opwegen tegen de nadelen, bewust voor gekozen dat in de overgangsbepaling van de HSW zou worden bepaald dat op huursubsidievakken die zijn aangevangen onder de werking van de Wihs de daarop geldende bepalingen van toepassing blijven. De in artikel 24 van de Wihs vervatte hardheidsclausule biedt appellant geen uitkomst, nu de in dat artikel opgenomen opsomming van gevallen waarin van de regeling kan worden afgeweken een limitatief karakter heeft en gesteld noch gebleken is dat in dit geval sprake is van een van deze situaties. Evenmin is, mede in aanmerking genomen dat appellant het ‘formulier financiële positie’ niet heeft teruggestuurd, gebleken dat de terugvordering appellant betalingsproblemen oplevert. De Afdeling acht het derhalve niet onredelijk dat de Staatssecretaris in dit geval de teveel uitbetaalde huursubsidie heeft teruggevorderd.
2.3. Gelet op het vorenstaande kan niet staande worden gehouden dat het oordeel van de rechtbank onjuist is en niet naar behoren is gemotiveerd. Het betoog van appellant treft geen doel.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J. Boukema, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Boukema w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2002