ECLI:NL:RVS:2002:AF2491

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203166/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Dolman
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan voor woon-/zorgcomplex in Lichtenvoorde

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Centrum, herziening 16 (woon-/zorgcomplex)" door de gemeenteraad van Lichtenvoorde, dat op 27 september 2001 is vastgesteld. De gedeputeerde staten van Gelderland hebben op 16 april 2002 besloten om goedkeuring te verlenen aan dit bestemmingsplan. Appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij verschillende bezwaren hebben geuit, waaronder het ontbreken van terinzagelegging van het vaststellingsbesluit en het niet plaatsvinden van vooroverleg met de Provinciale Planologische Commissie. Daarnaast stellen zij dat het plan leidt tot een ongewenste verdichting van de bebouwing en dat het niet past binnen het kleinschalige straatbeeld van de omgeving.

De Raad van State heeft de zaak op 6 december 2002 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de gemeenteraad zich op het standpunt heeft gesteld dat het woon-/zorgcomplex uit stedenbouwkundig oogpunt past in het straatbeeld van de Patronaatsstraat. De Afdeling heeft vastgesteld dat de gemeenteraad voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de appellanten en dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de gemeenteraad het handhaven van de markante kastanjeboom voldoende heeft onderzocht en dat de bezwaren van appellanten niet opwegen tegen de noodzaak van het woon-/zorgcomplex.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard en de goedkeuring van het bestemmingsplan bevestigd. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 24 december 2002.

Uitspraak

200203166/1.
Datum uitspraak: 24 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2001 heeft de gemeenteraad van Lichtenvoorde, op voorstel van burgemeester en wethouders van
18 september 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Centrum,
herziening 16 (woon-/zorgcomplex)".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 16 april 2002, nr. RE.2001.100377, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 10 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 11 juni 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 30 juli 2002 hebben verweerders medegedeeld dat het beroepschrift hun geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2002, waar appellanten in persoon en verweerders, vertegenwoordigd door
mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Verder zijn verschenen de gemeenteraad van Lichtenvoorde, vertegenwoordigd door
ing. G.H. Hiddink, ambtenaar van de gemeente, en A. Hulshof, wethouder van de gemeente. Voorts zijn verschenen [boomdeskundige] van Arcadis B.V. en Woningcorporatie De Stiepel, vertegenwoordigd door
[gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Met het plan wordt beoogd de vestiging van een zogenoemd
woon-/zorgcomplex aan de [locatie] mogelijk te maken. Het plan voorziet hiertoe in de bouw van 37 woningen en de vestiging van verschillende zorgverlenende instanties, aansluitend aan het bestaande woon-/zorgcentrum voor senioren, de Antoniushove.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellanten stellen dat verweerders het plan ten onrechte hebben goedgekeurd. Zij voeren als bezwaar van formele aard aan dat het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad ten onrechte niet ter inzage heeft gelegen bij de planstukken. Appellanten voeren voorts als bezwaar van formele aard aan dat ten onrechte geen vooroverleg heeft plaatsgevonden met de Provinciale Planologische Commissie (hierna: PPC). Zij zijn verder van mening dat het plan leidt tot een ongewenste verdichting van de aanwezige bebouwing. Het beoogde woon-/zorgcomplex past volgens hen uit een stedenbouwkundig oogpunt niet in het kleinschalige straatbeeld van de Patronaatsstraat en derhalve hadden alternatieven moeten worden onderzocht. Appellanten stellen verder dat hetgeen het plan mogelijk maakt, zoals kantoorruimten, parkeervoorzieningen en vijf luxe appartementen niet past binnen de bestemming “Bijzondere doeleinden B – (bijzondere woonbebouwing)”. Zij zijn voorts van mening dat het handhaven van een zogenoemde markante kastanjeboom onvoldoende is onderzocht. Appellanten voeren verder aan dat deze planherziening in strijd is met de uitgangspunten van het vorige bestemmingsplan “Centrum”. Zij stellen voorts dat sprake is van rechtsongelijkheid ten aanzien van twee volgens appellanten vergelijkbare gevallen. Tot slot voeren appellanten aan dat een ontheffing in het kader van de natuurbeschermingsregelgeving ontbreekt, die gezien de aanwezigheid van vleermuizen in het plangebied is vereist.
2.4. De gemeenteraad stelt zich met verwijzing naar het positieve welstandsadvies van het Gelders Genootschap op het standpunt, dat het
woon-/zorgcentrum uit stedenbouwkundig oogpunt past in het straatbeeld van de Patronaatsstraat. Hij betoogt verder dat handhaving van de zogenoemde markante kastanjeboom zal leiden tot een vermindering van het aantal m² bebouwing en het aantal te realiseren woningen waardoor de zorgfunctie van het woon-/zorgcentrum en de haalbaarheid van het totale plan in gevaar komen. De gemeenteraad overweegt voorts dat het plan onder categorie I van de “Handreiking bestemmingsplannen” valt aangezien op grond van het vorige plan ter plaatse ook woningbouw was toegestaan. Hij overweegt verder met verwijzing naar het verslag van de Stichting Staring Advies van 17 september 2001 dat de Habitatrichtlijn in dit geval niet van toepassing is op de door appellanten gestelde aanwezigheid van vleermuizen in het plangebied.
2.5. Verweerders hebben geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben het plan goedgekeurd. Zij kunnen instemmen met het standpunt van de gemeenteraad. Verweerders hebben verder overwogen dat het beoogde woon-/zorgcomplex in overeenstemming is met het provinciale beleid ten aanzien van
in- en uitbreiding. Zij hebben voorts overwogen dat verplaatsing van de zogenoemde markante kastanjeboom uit economisch oogpunt niet haalbaar is.
2.6. Ten aanzien van de bezwaren van formele aard overweegt de Afdeling vooreerst dat artikel 26 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening geen verplichting voor het gemeentebestuur bevat om naast het plan tevens het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad ter inzage te leggen. Overigens is niet gebleken dat appellanten hierdoor in hun belangen zijn geschaad, aangezien zij zowel hun bedenkingen bij verweerders als hun beroepsgronden bij de Afdeling tijdig hebben ingediend.
Voor zover appellanten stellen dat vooroverleg met de PPC had moeten plaatsvinden overweegt de Afdeling dat dit wel is gebeurd. Zij verwijst hierbij naar de behandeling van het plan in de 335e vergadering van de Subcommissie Vastgestelde Plannen van de PPC op 27 maart 2002.
2.6.1. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid het standpunt hebben kunnen innemen dat het plan uit een stedenbouwkundig oogpunt past in de Patronaatsstraat en de omgeving. Hierbij is in aanmerking genomen dat het plangebied aansluit op het bestaande woon-/zorgcentrum voor senioren, de Antoniushove. Er bestaat een grote behoefte aan uitbreiding van dit complex. Tevens is hierbij in aanmerking genomen dat het plangebied de kern van Lichtenvoorde betreft met in de directe omgeving verscheidene andere gebouwen met een vergelijkbare bebouwingsmassa en bouwhoogte. Overigens is in het plan met de kleinschaligheid van de Patronaatsstraat rekening gehouden door de derde bouwlaag aan de voorzijde van het woon-/zorgcomplex terugliggend te bouwen met terrassen.
De Afdeling deelt niet de mening van appellanten dat kantoren, parkeervoorzieningen en vijf luxe appartementen niet passen binnen de bestemming “Bijzondere doeleinden B – (bijzondere woonbebouwing)”. Hierbij is in aanmerking genomen dat het plan voor het grootste deel in bijzondere woonbebouwing voorziet.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting ziet de Afdeling voorts geen grond voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid het standpunt hebben kunnen innemen dat het belang van het beoogde
woon-/zorgcomplex in dit geval dient te prevaleren boven het belang van het behouden van de desbetreffende kastanjeboom. Hierbij is in aanmerking genomen dat verschuiving van het bouwvlak niet tot de mogelijkheden behoort omdat hierdoor de uitgangspunten van het plan, zoals handhaving van de straatwand aan de noordzijde van de Patronaatsstraat en handhaving van een grote open groenstructuur tussen het woon-/zorgcentrum en de Antoniushove, niet kunnen worden gehandhaafd. Tevens is in aanmerking genomen dat ter zitting is gebleken dat een eventuele verplaatsing van de kastanjeboom nog minimaal twee jaar en maximaal vier à vijf jaar duurt omdat de kastanjeboom, die een groot wortelgestel heeft, eerst op de huidige plek gereed moet worden gemaakt voor verplaatsing. Dit gebeurt door rondom de kastanjeboom te graven waardoor deze de mogelijkheid krijgt een nieuwe kluit met wortels aan te maken. De gemeenteraad heeft verder ten behoeve van de verplaatsing twee offertes aangevraagd waaruit blijkt dat de kosten aanzienlijk zijn, te weten minimaal € 67.000,-. Bovendien bestaat het risico dat de boom de verplaatsing niet overleeft. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de gemeenteraad het handhaven van de kastanjeboom voldoende heeft onderzocht en op goede gronden heeft afgewezen.
Voor zover appellanten willen vasthouden aan het planologische kader van het vorige bestemmingsplan “Centrum” stelt de Afdeling voorop, dat aan een geldend bestemmingsplan in het algemeen geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad heeft een eigen beleidsvrijheid wat betreft de planologische invulling van het grondgebied van de gemeente. Op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen kunnen steeds andere bestemmingen en voorschriften in een plan worden opgenomen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerders een uitzondering hadden moeten maken op dit uitgangspunt. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat op grond van het vorige plan woningbouw ter plaatse ook was toegestaan.
Ten aanzien van de door appellanten gemaakte vergelijking met de carports van de [locaties] en hun stelling dat elders in Lichtenvoorde het woonrecht wel wordt gerespecteerd overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat deze situaties zodanig overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situaties, dat verweerders om deze reden niet hebben kunnen instemmen met het plan.
Verder ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan zal leiden tot een verstoring van het leefgebied van vleermuizen. Hierbij is in aanmerking genomen dat uit onderzoek in opdracht van de gemeente Lichtenvoorde is gebleken dat de te slopen woning en bijgebouwen aan de [locatie] niet geschikt zijn om door vleermuizen als onderkomen te worden gebruikt. Overigens zal na de uitvoering van het plan een aanmerkelijke groenvoorziening overblijven die verder zal worden ontwikkeld tot een zogenoemde “groene long”. Gelet hierop zijn verweerders in dit geval terecht ervan uitgegaan dat een ontheffing in het kader van de natuurbeschermingsregelgeving niet is vereist.
Voor zover appellanten stellen dat alternatieven hadden moeten worden onderzocht overweegt de Afdeling, dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerders hebben in redelijkheid kunnen menen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.7. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2002
12-427.