200106340/1.
Datum uitspraak: 24 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden,
5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],
gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerders.
Bij besluit van 2 april 2001 heeft de gemeenteraad van Reusel-De Mierden, op voorstel van burgemeester en wethouders van 20 maart 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "De Hasselt".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 13 november 2001, nr. 752402, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 20 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2001, appellant sub 2 bij brief van 4 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2002, appellant sub 3 bij brief van 4 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2002, appellanten sub 4 bij brief van 10 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2002, en appellant sub 5 bij brief van 11 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2002, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 18 oktober 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten sub 1 en appellanten sub 4. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2002, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, gemachtigde, appellant sub 2, appellant sub 3, appellanten sub 4, vertegenwoordigd door G.A.H.M. Linden, ambtenaar van de gemeente, appellant sub 5 en verweerders, vertegenwoordigd door J.G.A.M. van de Wijdeven, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door G.A.H.M. Linden, daar gehoord.
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. Het bestemmingsplan betreft deels een gedeeltelijke herziening van het Bestemmingsplan “Buitengebied ’88’” en voorziet onder meer in de bouw van een woonwijk ten zuid-westen van de kern Lage Mierde en in een uitbreiding van het bedrijventerrein Koningshoek.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.4. Bij het bestreden besluit hebben verweerders goedkeuring onthouden aan een plandeel met de bestemming “Agrarisch gebied onbebouwd” in het zuid-westen van het plangebied. Zij vinden dat de ter plaatse aanwezige natuurwaarden met de toegekende bestemming niet worden beschermd. Daarbij nemen zij in aanmerking dat het plandeel het bestemmingsplan “Buitengebied 1998” overlapt, waarin het plandeel deel uitmaakte van de groene hoofdstructuur, natuurkerngebied voor struweelvogels en als natte groene hoofdstructuur, geomorfologie en hydrologie.
2.4.1. Burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden stellen dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan genoemd plandeel. Zij voeren aan dat de aanwezige natuurwaarden voldoende worden beschermd en dat een nadere differentiatie niet nodig is. Verder wijzen zij erop dat van de kant van de provincie niet eerder in de procedure bezwaren tegen deze regeling zijn geuit.
[appellant sub 5] heeft onder meer bezwaar tegen het plan, omdat het plan zal leiden tot wateroverlast op zijn perceel wegens het ontbreken van goede voorzieningen om het overtollige water te verwerken.
2.4.2. Aan het plandeel is de bestemming “Agrarisch gebied onbebouwd” toegekend. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn gronden met deze bestemming bestemd voor agrarische productie, waarbij hinder voor de nabijgelegen bebouwing wordt voorkomen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel zijn gebouwen niet toegestaan. Verder is in het derde lid het gebruik van deze gronden als terrein voor motorcross of modelvliegtuigsport of voor reclamedoeleinden als verboden aangemerkt.
Blijkens het onderzoek ter zitting, aan de hand van foto’s en kaartmateriaal, ligt het perceel van [appellant sub 5] ten zuid-westen van het plangebied en grenst het aan het vermelde plandeel. Vanwege de lagere ligging van het perceel van [appellant sub 5] ten opzichte van het plangebied zal hij wateroverlast ondervinden indien geen goede voorzieningen worden getroffen. Ter zitting is verder gebleken dat de gemeente beoogt om binnen dit plandeel een opvang voor overtollig water te realiseren. Dit hebben verweerders echter bij hun beoordeling niet betrokken. In verband hiermee zijn de beroepen van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden en van [appellant sub 5] in zoverre gegrond en dient het bestreden besluit op dit punt wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.5. Bij het bestreden besluit hebben verweerders voorts goedkeuring onthouden aan een plandeel met de bestemming “Wonen”, een plandeel met de bestemming “Verkeersdoeleinden” en een plandeel met de bestemming “Bedrijven”. Verweerders hebben deze plandelen in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Zij vinden dat de daarbij voorziene bouw van woningen, die gepland zijn voor de periode na 2005, via een directe bouwtitel in strijd is met hun beleid. Verder achten zij ten aanzien van genoemde plandelen de cultuurhistorische en archeologische waarden onvoldoende onderzocht en meegewogen.
2.5.1. Burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden stellen dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan genoemde plandelen. Zij voeren aan dat verweerders ten onrechte de brief “Bevolkings- en woningbehoefte prognose Noord-Brabant -actualisering 2000” van 24 oktober 2000 hebben toegepast. Burgemeester en wethouders stellen dat verweerders er onvoldoende rekening mee hebben gehouden dat de onthouding van goedkeuring aan een deel van de woningen een verantwoorde economische uitvoering van het plan belemmert.
Verder stellen burgemeester en wethouders dat de voorziene woningbouw, bedrijfsactiviteiten en infrastructuur in het zuiden van het plangebied de aanwezige waarden niet onevenredig zullen aantasten. Zij wijzen erop dat van de zijde van de provincie niet eerder bezwaren op dit punt zijn geuit en dat voor de aanleg van de infrastructuur zelfs een verklaring van geen bezwaar is afgegeven in het kader van de artikel 19 WRO-procedure.
[appellante sub 1] voeren in verband met de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming “Wonen” aan dat verweerders ten onrechte hun bedenkingen tegen de bouw van de woningen op korte afstand van hun bedrijven buiten beschouwing hebben gelaten. Dit beroep wordt door burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden ondersteund.
2.5.2. Volgens het provinciale beleid, zoals weergegeven in de partiële herziening van het Streekplan Noord-Brabant, Ruimtelijke kwaliteit in Brabant (1998), dienen zogenoemde inbreidingslocaties te prevaleren boven uitbreidingen van de kern. Eerst indien geen inbreidingslocaties aanwezig zijn, kan uitbreiding van de kern worden overwogen. Dit beleid is in de brief van 24 oktober 2000 aan de gemeentebesturen nader ingevuld. Blijkens deze brief is het provinciale beleid er tevens op gericht dat in bestemmingsplannen voor uitbreidingslocaties ten hoogste tot 2005 bestemmingen met een directe bouwtitel mogen worden opgenomen en voor de overige jaren met bijvoorbeeld een reserverende bestemming moet worden gewerkt. Zoals de Afdeling reeds in haar uitspraak van 14 november 2001 inzake 200101654/1 (aangehecht) heeft overwogen is dit beleid in het algemeen niet onredelijk. De omstandigheid dat ingevolge artikel 33, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een bestemmingsplan ten minste eenmaal in de tien jaar moet worden herzien noch de in artikel 13, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening opgenomen mogelijkheid tot fasering leiden tot een ander oordeel.
Het karakter van de toetsing van een bestemmingsplan door gedeputeerde staten brengt in beginsel met zich dat alle feiten en omstandigheden die zich tot aan het nemen van het besluit omtrent de goedkeuring hebben voorgedaan in aanmerking moeten worden genomen. Dat de voorbereiding van deze woningbouwlocatie reeds in 1994 is aangevangen kan niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt in verband waarmee verweerders bij dit besluit aan het beleid als neergelegd in de brief van 24 oktober 2000 voorbij hadden moeten gaan. Hierbij betrekt de Afdeling dat ter zitting is gebleken dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan op 20 maart 2001 op de hoogte was van bovengenoemd beleid. Verder overweegt de Afdeling dat ter zake van het beslissen over de goedkeuring van een bestemmingsplan gedeputeerde staten bevoegd zijn. Het feit dat de provinciaal planologische commissie dan wel andere provinciale instanties in het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan geen dan wel minder vergaande bezwaren hebben geuit tegen de aan de orde zijnde plandelen, betekent niet dat verweerders om die reden zonder meer de bevoegdheid zouden verliezen om desondanks goedkeuring te onthouden aan deze plandelen indien zij daartoe redenen aanwezig achten.
Gelet op het voorgaande hebben verweerders het beleid als omschreven in de brief van 24 oktober 2000 van toepassing kunnen achten.
Verweerders hebben goedkeuring onthouden aan een plandeel dat voorziet in de bouw van maximaal 31 woningen. Blijkens de plankaart voorziet het plan in de bouw van maximaal 61 woningen. In de plantoelichting is aangegeven dat in de kern Lage Mierde in de periode van 1 januari 1997 tot 1 januari 2005 ten hoogste 53 woningen gebouwd mogen worden. Daarvan waren er op 1 januari 2000 al 21 gerealiseerd. Hieruit volgt blijkens de plantoelichting dat tot 2005 nog ten hoogste 32 woningen mogen worden gebouwd in de kern Lage Mierde.
De Afdeling is van oordeel dat met de vaststelling van dit plan voor het eerst is voorzien in de bouw van woningen op deze plaats. Verweerders hebben derhalve het in geding zijnde plandeel als nieuwe plancapaciteit kunnen aanmerken. Het plan, voorzover het voorziet in een directe titel voor de bouw van meer dan 32 woningen, is in strijd met het provinciaal beleid.
In hetgeen appellanten naar voren hebben gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat er sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die afwijking van het beleid rechtvaardigen. Het provinciaal beleid sluit niet uit dat met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die kan worden opgenomen in het op grond van artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vast te stellen plan, na 2005 woningen kunnen worden gebouwd. Reeds uit de plantoelichting blijkt dat op grond van de provinciale woningbouwcijfers deze woningen eerst na 2005 mogen worden gebouwd.
2.5.3. Niet in geschil is dat op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie het gebied “De Hasselt” is aangeduid als “indicatieve archeologische waarden hoog” en “openheid naar de cultuurhistorische akkernederzetting Vloeieind”. Verder is ter zitting gebleken dat “De Hasselt” een bolakker betreft. Gelet hierop acht de Afdeling aannemelijk dat er waarden aanwezig zijn die nader onderzoek verlangen. De omstandigheid dat verweerders op 7 februari 2000 een verklaring van geen bezwaar hebben afgegeven voor een vergunning voor de aanleg van de infrastructuur ter plaatse, welk besluit verweerders ter zitting hebben gekwalificeerd als een foutieve beslissing, leidt niet tot een andere oordeel. De Afdeling is van oordeel dat het nemen van een onjuist besluit niet met zich brengt dat verweerders zonder meer gehouden zijn dit besluit bij een ander besluit te volgen. Ter zitting is verder gebleken dat de infrastructuur ter plaatse van de plandelen waaraan goedkeuring is onthouden nog niet is aangelegd.
2.5.4. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden overigens hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Verweerders hebben derhalve terecht goedkeuring onthouden aan de hiervoor genoemde plandelen. Het beroep van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden is in zoverre ongegrond.
2.5.5. In het bestreden besluit hebben verweerders een inhoudelijk beoordeling van de bedenkingen van [appellante sub 1] achterwege gelaten, omdat zij reeds op andere gronden aan het plandeel goedkeuring hebben onthouden. Het is niet aannemelijk dat appellanten door het achterwege blijven van een inhoudelijke beoordeling in hun belangen zijn geschaad. Er zal ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een nieuw plan moeten worden vastgesteld waartegen appellanten, indien dit plan niet strookt met hun zienswijzen, opnieuw bezwaren kunnen indienen. De Afdeling is van oordeel dat de gronden waarop de onthouding van goedkeuring berust, er niet toe leiden dat in de procedure tot vaststelling van het nieuwe plan aan hun bezwaren geen of verminderde betekenis zou moeten worden toegekend. Het beroep van [appellante sub 1] is ongegrond.
2.6. [appellant sub 2] stelt dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan een plandeel met de bestemming “Verkeersdoeleinden” naast zijn woning aan de Hoogemierdseweg. Hij vreest dat de ontsluitingsweg voor zowel het woongebied als het bedrijventerrein tot verkeersonveiligheid en overlast zal leiden. Dit is in strijd met het rapport “Duurzaam veilig”. Verder stelt appellant dat verweerders zijn bedenkingen onvoldoende hebben behandeld.
2.6.1. Verweerders hebben geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben dit plandeel goedgekeurd. Zij hebben daarbij in aanmerking genomen dat zij aan een andere ontsluitingsroute goedkeuring hebben onthouden, waardoor de ontsluiting ten behoeve van de bedrijven in het plangebied via de Hoogemierdseweg zeker nodig is. Een noodzaak om voorzieningen te treffen om het vrachtverkeer te scheiden van het woonverkeer achten zij niet aanwezig. Verweerders kennen verder gewicht toe aan het belang van een goede ontsluiting van het gebied en verwachten dat het grondverlies van appellant beperkt zal blijven.
2.6.2. Het rapport “Duurzaam veilig”, een publicatie van het CROW (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de grond-, water-, wegenbouw- en verkeerstechniek), staat bij ontsluiting van verblijfsgebieden en bedrijventerreinen een scheiding van woonverkeer en vrachtverkeer voor. De Afdeling overweegt dat dit rapport aanbevelingen bevat waarvan kan worden afgeweken indien dit niet afdoet aan de verkeersveiligheid. In de omstandigheid dat verweerders en de gemeenteraad niet uitdrukkelijk aan dit rapport hebben getoetst, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat reeds op deze grond het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Uit de stukken, waaronder het deskundigenbericht, en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat sprake zal zijn van een verkeersonveilige situatie. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de te verwachten verkeersintensiteit gelet op de omvang van de te ontsluiten woonwijk en het te ontsluiten bedrijventerrein laag is.
Gelet op de stukken hebben verweerders er belang aan kunnen hechten dat de ontsluiting ter plaatse tevens ten behoeve van het bedrijventerrein wordt gebruikt. De Afdeling is van oordeel dat verweerders bij de afweging van de betrokken belangen een groter gewicht hebben kunnen toekennen aan dit belang dan aan het belang van appellant bij volledig behoud van zijn tuin.
Gelet op het voorgaande overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat verweerders de bedenkingen van appellant onvoldoende bij hun besluitvorming omtrent de goedkeuring van het plan hebben betrokken.
Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Uit het voorgaande volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond
2.7. [appellant sub 3] stelt dat verweerders in strijd met hun overwegingen ten onrechte geen goedkeuring hebben onthouden aan de aanwijzing van het perceel van [appellant sub 3] als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden ondersteunen dit beroep.
2.7.1. De Afdeling stelt vast dat verweerders in hun bestreden besluit hebben overwogen dat de gemeente niet heeft voldaan aan de verplichting in artikel 23, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en in strijd met de wet heeft gehandeld. Zij hebben daarbij tevens overwogen de bedenking van appellant gegrond te achten. Blijkens het dictum van het bestreden besluit hebben zij evenwel goedkeuring verleend aan de aanwijzing van het perceel van appellant als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Deze goedkeuring wordt niet gedragen door een daartoe strekkende motivering. Hieruit volgt dat het beroep van [appellant sub 3] gegrond is, zodat het bestreden besluit op dit punt dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op de overwegingen van het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting ziet de Afdeling aanleiding om goedkeuring te onthouden aan de aanwijzing van het perceel van [appellant sub 3] als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.8. [appellant sub 5] acht het plan verder, voor zover dit is goedgekeurd, in strijd met het provinciaal beleid ten aanzien van de groene hoofdstructuur.
Appellant stelt voorts dat verweerders zijn bedenkingen onvoldoende hebben behandeld.
2.8.1. Verweerders hebben geen reden gezien deze delen van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben deze plandelen goedgekeurd. Zij stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met het provinciaal beleid, omdat de groene hoofdstructuur nader op perceelsniveau moet worden begrensd.
2.8.2. Een deel van het plangebied is in het Streekplan Noord-Brabant 1992 aangemerkt als groene hoofdstructuur. In de nota “Ecologische bouwstenen voor de groene hoofdstructuur” van juni 1993 is het gebied aangeduid als natuurkerngebied voor struweelvogels en natte groene hoofdstructuur. Het beleid van de provincie ten aanzien van de groene hoofdstructuur is erop gericht voldoende basisbescherming te bieden ten einde aantasting van waarden te voorkomen. De in het streekplan en bovengenoemde nota opgenomen gebiedsbegrenzing is indicatief. Op basis van nader onderzoek ter plaatse dient, uitgaande van de daadwerkelijk aanwezige waarden, in het bestemmingsplan de begrenzing van het gebied te worden vastgesteld. De Afdeling acht dit beleid in het algemeen niet onredelijk.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gemeenteraad zich bij vaststelling van het plan, voorzover het betreft de goedgekeurde plandelen, heeft gebaseerd op onjuiste inventarisatiegegevens en op grond daarvan de groene hoofdstructuur onjuist zou hebben begrensd.
Ten aanzien van het bezwaar van appellant dat het plangebied deels wordt opgehoogd met vervuilde grond, overweegt de Afdeling dat dit bezwaar de uitvoering betreft en derhalve in deze procedure niet aan de orde kan komen.
Gelet op het voorstaande overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat verweerders de bedenkingen van appellant, voorzover betrekking hebbend op het bestemmingsplan, onvoldoende bij hun besluitvorming omtrent de goedkeuring van het plan hebben betrokken.
Gelet op het voorstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het voordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan. Het beroep van [appellant sub 5] is in zoverre ongegrond.
2.9. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 3] en [appellant sub 5] te worden veroordeeld. Ten aanzien van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken. Ten aanzien van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 3] geheel en de beroepen van [appellant sub 5] en burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 13 november 2001, nr. 752402, voorzover het betreft:
a. de goedkeuring van de aanduiding "plandeel ten aanzien waarvan de verwerkelijking in de naaste toekomst nodig wordt geacht (artikel 13, lid 1 WRO)" voorzover toegekend aan het perceel van [appellant sub 3];
b. de onthouding van goedkeuring van het plandeel met de bestemming “Agrarisch gebied onbebouwd”;
III. onthoudt goedkeuring aan de aanduiding genoemd onder IIa;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan de aanduiding genoemd in IIa;
V. verklaart de beroepen van [appellant sub 5] en burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden voor het overige en de beroepen van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [appellante sub 1] en [appellant sub 2] geheel ongegrond;
VI. veroordeelt gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 119,96 voor [appellant sub 3] en eveneens € 119,96 voor [appellant sub 5]; de bedragen dienen door de provincie Noord-Brabant te worden betaald aan deze appellanten;
VII. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ([appellant sub 3] en [appellant sub 5] ieder € 109,00, en burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden € 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2002