200203805/1.
Datum uitspraak: 24 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 28 juni 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Raalte.
Bij besluit van 20 maart 2001 hebben burgemeester en wethouders van Raalte (hierna: burgemeester en wethouders) appellante onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven drie reclameborden te verwijderen, gelegen op percelen aan de [locaties].
Bij besluit van 9 augustus 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 28 juni 2002, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 12 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 oktober 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J.J.M. Legebeke, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Onbetwist staat vast dat de reclameborden zonder vergunning zijn gewijzigd. Gelet hierop stelt de Afdeling vast dat burgemeester en wethouders bevoegd waren om tot handhaving over te gaan.
2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie.
2.3. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat ingevolge artikel 29, eerst lid van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan “Buitengebied”, alsnog vergunning kan worden verleend voor het aanbrengen van nieuwe belettering op de onderhavige reclameborden alsmede voor het wijzigen van de kleuren daarvan.
2.4. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied” (hierna: bestemmingsplan) zijn de gronden waarop de reclameborden zich bevinden bestemd voor “Agrarisch Gebied met Landschapswaarden”, “Agrarisch Kernrandgebied” onderscheidenlijk “Agrarisch Gebied”. Niet in geschil is dat het oprichten dan wel veranderen van de borden met reclame voor appellante, zich niet verdraagt met deze bestemming.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan, voorzover hier van belang, mag een bouwwerk dat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestond (…) en dat afwijkt van dit plan, behoudens onteigening, gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd, met dien verstande dat: het bouwwerk naar zijn aard (meer) in overeenstemming wordt gebracht met het plan, dan wel blijft binnen de categorie waartoe het behoort (onder categorie wordt verstaan: burgerwoningen, agrarische bebouwing, bedrijfsbebouwing en bijzonder bebouwing) en geen andere afwijkingen van het plan ontstaan.
Vast staat dat de onderhavige reclameborden in 1993, derhalve vóór het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, zijn geplaatst.
De Afdeling is van oordeel dat voor de wijziging van de reclameborden op grond van artikel 29, eerste lid, van de planvoorschriften vergunning kan worden verleend. Daarvoor acht de Afdeling onder meer van belang dat de thans aan de orde zijnde wijziging uitsluitend betrekking heeft op de belettering en de kleuren van de reclameborden. Anders dan burgemeester en wethouders menen heeft de wijziging niet tot gevolg dat de reclameborden compleet zijn vernieuwd dan wel ingrijpend zijn gewijzigd. De bestreden beslissing op bezwaar berust op dit punt dan ook niet, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, op een deugdelijke motivering.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingestelde beroep dient alsnog gegrond te worden verklaard. De bestreden beslissing op bezwaar komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. Burgemeester en wethouders dienen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
2.6. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 28 juni 2002, Awb 01/906;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Raalte van 9 augustus 2001, kenmerk 1288;
V. draagt burgemeester en wethouders van Raalte op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
VI. veroordeelt burgemeester en wethouders van Raalte in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Raalte te worden betaald aan appellante;
VII. gelast dat de gemeente Raalte aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 327,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Sluiter
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2002