200103184/1.
Datum uitspraak: 24 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerders.
Bij besluit van 21 september 2000 heeft de gemeenteraad van IJsselmuiden, thans Kampen, op voorstel van burgemeester en wethouders van 12 september 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Onderdijks".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 24 april 2001, nr. RWB/2000/3389, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 18 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2001, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 augustus 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 26 februari 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht (hierna: het deskundigenbericht) uitgebracht, gedateerd 4 juli 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2002, waar verweerders, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar van de provincie,
zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door N. Butterman en mr. P. Romkes, ambtenaren van de gemeente, daar gehoord.
Appellant is, met kennisgeving, niet verschenen.
2.1. Het bestemmingsplan “Onderdijks” maakt de bouw van 950 à 1200 woningen mogelijk in het gebied Onderdijks, dat tussen de IJssel en Venendijk Noord ligt. Een deel van het gebied Onderdijks ligt in de voormalige gemeente IJsselmuiden. Dit deel is geregeld in het onderhavige bestemmingsplan.
Verweerders hebben bij het bestreden besluit het plan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellant stelt dat verweerders ten onrechte het plan hebben goedgekeurd, daar hij vreest voor een onaanvaardbare aantasting van zijn woongenot. Ten gevolge van de nabij gelegen ontsluitingsweg van de nieuwe woonwijk zal, volgens appellant, meer verkeer gebruikmaken van de Kamperstraatweg, waaraan zijn woning ligt. Het afremmende en optrekkende verkeer op deze weg zal een aanzienlijke toename van de geluidsoverlast veroorzaken. Ten onrechte hebben verweerders zich op basis van een akoestisch onderzoek op het standpunt gesteld dat de geluidsoverlast ter plaatse van zijn woning niet zal toenemen, aldus appellant. Hij stelt dat het akoestisch onderzoek is gebaseerd op onjuiste veronderstellingen, dan wel op maatregelen waarvan het onzeker is dat ze zullen worden getroffen en acht het onderzoek onzorgvuldig.
2.3.1. De gemeenteraad acht een goede ontsluiting van de nieuwe woonwijk van groot belang. Vanuit verkeerskundig oogpunt is het van belang dat de ontsluitingweg zo veel als mogelijk zuidoostelijk op de Kamperstraatweg wordt gekozen, zodat de afstand van de woningen tot de Kamperstraatweg zo kort mogelijk is. Een deel van de Kamperstraatweg zal worden heringericht en tevens zal de maximumsnelheid op een gedeelte van deze weg worden teruggebracht.
2.3.2. Verweerders hebben geen reden gezien om het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben het plan goedgekeurd. De geluidsoverlast ter plaatse zal ten gevolge van enkele te nemen maatregelen, zoals het terugbrengen van de maximumsnelheid, het aanbrengen van een zogenoemde steenmastiekasfalt-verharding en het plaatsen van een geluidsscherm langs de weg ter hoogte van de woning van appellant niet toenemen. Verweerders hebben zich dan ook op het standpunt gesteld dat het akoestisch onderzoek voldoende inzicht geeft in de situatie ter plaatse van de Kamperstraatweg.
2.3.3. Ten westen en ten noorden van de woning van appellant is, binnen de door burgemeester en wethouders uit te werken bestemming “Woondoeleinden” de aanduiding “nevenontsluiting gemotoriseerd verkeer” gelegd. Ter plaatse, met een eventuele afwijking van ongeveer 5 meter, zal een ontsluiting op de Kamperstraatweg worden gemaakt. De nieuwe weg is in het plan op een afstand van ongeveer 60 meter van de woning van appellant voorzien.
Het ten behoeve van het plan opgestelde akoestisch rapport van 14 april 1999 geeft de 50 dB(A)-contour voor het jaar 2010. Het rapport geeft echter geen inzicht in de huidige geluidsbelasting. Of het plan een toename of vermindering van de geluidsbelasting op de gevel van de woning van appellant zal meebrengen blijft, mede gelet op het feit dat geen van de gehanteerde meetpunten met de gevel van de woning van appellant samenvalt, derhalve onduidelijk.
Het akoestisch onderzoek van 2 maart 2001 beoogt de geluidsbelasting op de woning van appellant weer te geven.
Met betrekking tot de grief van appellant dat het akoestisch onderzoek ten onrechte uitgaat van het feit dat op een deel van de Kamperstraatweg een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur zal gaan gelden, merkt de Afdeling op dat de gemeenteraad blijkens de stukken voornemens is dit gedeelte van de Kamperstraatweg onderdeel te laten uitmaken van de bebouwde kom en dat zodoende de maximumsnelheid van 80 naar 50 kilometer per uur zal worden teruggebracht. Gelet op het bovenstaande en het feit dat de gemeenteraad hiertoe reeds in overleg met provinciale waterstaat is getreden, acht de Afdeling het standpunt van verweerders dat zij geen aanleiding zien te veronderstellen dat voornoemde maatregel niet zal worden getroffen, niet onjuist.
Ten aanzien van de stelling van appellant dat het akoestisch onderzoek van de onjuiste veronderstelling uitgaat dat het verkeer ter hoogte van zijn perceel een snelheid van 50 kilometer zal hebben, overweegt de Afdeling het volgende. Het bord met deze maximumsnelheid zal ter hoogte van de grens van het perceel van appellant worden geplaatst. Genoemde grief is blijkens de stukken met name ingegeven door de vrees van appellant dat automobilisten pas na dit bord zullen afremmen. Overeenkomstig de geldende verkeersregelgeving, alsmede de Wet geluidhinder, zijn de berekeningen in het desbetreffende akoestisch onderzoek gebaseerd op de geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur ter hoogte van het perceel van appellant. Verweerders hebben het akoestisch onderzoek derhalve op dit punt terecht in overeenstemming met de geldende regelgeving geacht.
Voorts is blijkens het onderzoek zowel de geluidsbelasting op 1,5 als op 4,5 meter hoogte onderzocht. Voor de bovenwoning van appellant is een waarneemhoogte van 4,5 meter bepalend. In het akoestisch onderzoek is derhalve rekening gehouden met het feit dat appellant een bovenwoning bewoont.
De Afdeling volgt appellant dan ook niet in zijn betoog dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
Blijkens het akoestisch onderzoek zal, wanneer geluidsreducerende maatregelen worden getroffen, de geluidsbelasting op de gevel van de woning van appellant afnemen. Onder het treffen van geluidsreducerende maatregelen moet dan worden verstaan; het terugbrengen van de maximumsnelheid, het op gedeelten van de Kamperstraatweg gebruik maken van steenmastiekasfalt als verhardingsmateriaal en het plaatsen van een geluidsscherm met een hoogte van 1 meter op een gedeelte van de Kamperstraatweg.
Ten aanzien van de grief van appellant dat verweerders onvoldoende rekening hebben gehouden met de door hem gevreesde omstandigheid dat in de eerste jaren met name zwaar bouwverkeer gebruik zal maken van de rotonde, overweegt de Afdeling dat deze grief ziet op de uitvoering van het plan en bovendien een tijdelijk karakter heeft. Derhalve betreft de grief een aangelegenheid die nu niet aan de orde is.
Naar het oordeel van de Afdeling hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor een ernstige aantasting van het woongenot van appellant niet behoeft te worden gevreesd.
2.3.4. Gelet op het bovenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het betreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en drs. G.A. Posthumus en mr. O. de Savornin Lohman, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Troost
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2002