ECLI:NL:RVS:2002:AF2511

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204274/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • S. Langeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Kloosterveen I door de gemeenteraad van Assen

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Partiële herziening Kloosterveen I - achtererven" door de gemeenteraad van Assen. De gemeenteraad heeft op 15 november 2001 het bestemmingsplan vastgesteld, waarna de gedeputeerde staten van Drenthe op 28 mei 2002 goedkeuring hebben verleend aan dit plan. Appellant, die zich niet kon vinden in de goedkeuring, heeft op 6 augustus 2002 beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak is behandeld op 12 december 2002, waarbij appellant in persoon aanwezig was en de verweerders vertegenwoordigd werden door ambtenaren van de provincie en de gemeente.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de gemeenteraad de planbegrenzing heeft bepaald met inachtneming van de nieuwe woonwijk Kloosterveen en andere relevante factoren. Appellant voerde aan dat zijn perceel niet was opgenomen in het bestemmingsplan, maar de Afdeling oordeelde dat de gemeenteraad een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De Afdeling concludeerde dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening en dat de gemeenteraad terecht had besloten om het perceel van appellant niet bij de planherziening te betrekken.

De Afdeling heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 24 december 2002.

Uitspraak

200204274/1.
Datum uitspraak: 24 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2001 heeft de gemeenteraad van Assen, op voorstel van burgemeester en wethouders van 7 november 2001, het bestemmingsplan "Partiële herziening Kloosterveen I - achtererven" vastgesteld. Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 28 mei 2002, kenmerk 6.1/2001010897, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 5 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op 6 augustus 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 september 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 oktober 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2002, waar appellant in persoon en verweerders, vertegenwoordigd door ing. W.F.R. Feenstra, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn aldaar namens de gemeenteraad mr. G.H. Wildeboer en ir. M.H. de Graaf, ambtenaren van de gemeente, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het plangebied ziet op de gronden achter de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2]. Met het plan wordt voorzien in een bouwmogelijkheid op de achtererven bij deze woningen.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellant voert in beroep als formele bezwaren aan dat de gemeenteraad het plan niet tijdig heeft vastgesteld en het besluit van verweerders niet tijdig ter visie is gelegd.
2.3.1. De Afdeling overweegt dat weliswaar de in artikel 25 van de WRO gestelde termijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan is overschreden, doch dat uit deze wettelijke bepaling noch uit enige andere bepaling kan worden afgeleid dat de gemeenteraad na het verstrijken van deze termijn niet meer bevoegd is het bestemmingsplan vast te stellen. Ook anderszins is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerders in de termijnoverschrijding aanleiding hadden moeten zien om goedkeuring aan het plan te onthouden.
Voorts kan uit de stukken worden afgeleid dat de terinzagelegging van het besluit van verweerders buiten de in artikel 28, zesde lid, van de WRO vermelde termijn heeft plaatsgevonden. Dit betreft evenwel een onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
2.4. Appellant voert voorts aan dat verweerders het plan ten onrechte hebben goedgekeurd nu zijn perceel aan de [locatie 3] hierin niet is opgenomen en daarmee geen bouwmogelijkheid voor zijn perceel is gecreëerd. Verweerders zijn volgens hem daarbij niet ingegaan op het besluit van de gemeenteraad om voor zijn perceel geen bestemmingsplan vast te stellen. Ook wijst hij op de aanwezigheid van een erfontsluiting aan de achterzijde van zijn perceel.
2.4.1. De gemeenteraad heeft bij het bepalen van de planbegrenzing rekening gehouden met de ligging van de nieuwe woonwijk Kloosterveen en het tuincentrum aan de [locatie 4] alsmede de aanleg van een busbaan en een fietspad. Het perceel van appellant is niet vergelijkbaar met de percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2], aangezien dat perceel ten opzichte van de nieuwe wijk een geïsoleerde ligging heeft. Bebouwing draagt daarmee niet bij aan een vergroting van de visuele relatie tussen de aanwezige en nieuwe bebouwing. De ontsluitingsweg houdt ten slotte geen verband met de gewenste bouwmogelijkheid, aldus de gemeenteraad.
2.4.2. Verweerders hebben geen aanleiding gezien de planbegrenzing in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben deze goedgekeurd. Zij onderschrijven de stedenbouwkundige visie van de gemeenteraad.
2.4.3. Gelet op de systematiek van de WRO komt de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
De Afdeling is, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, van oordeel dat in dit geval verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat zij deze ook overigens terecht hebben goedgekeurd. In dit standpunt van verweerders ligt besloten hun instemming met de keuze van de gemeenteraad het perceel van appellant niet bij de planherziening te betrekken.
2.5. Appellant voert verder aan dat verweerders het bestemmingsplan in strijd met het bestemmingsplan “Kloosterveen I” hebben goedgekeurd. Gelet op de van belang zijnde omvang en rafelige achterkanten van de erven achter de voormalige agrarische bebouwingen langs de Hoofdvaartsweg acht hij het bestemmingsplan bovendien in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
2.5.1. De gemeenteraad beoogt met het plan de visuele relatie tussen de nieuwbouw in de wijk Kloosterveen en de bestaande karakteristieke bebouwing aan de Hoofdvaartsweg door verdichting te vergroten.
2.5.2. Verweerders hebben geen aanleiding gezien het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten. Zij achten de planherziening stedenbouwkundig en ruimtelijk aanvaardbaar. De te bouwen woningen sluiten goed aan bij de reeds gerealiseerde nieuwbouw in Kloosterveen, terwijl ook de karakteristiek van de bebouwing langs de Hoofdvaartsweg behouden blijft.
2.5.3. De Afdeling stelt voorop dat het voorliggende bestemmingsplan is vastgesteld omdat de hierin opgenomen bouwmogelijkheid niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan “Kloosterveen I”. Zij overweegt dat aan een geldend plan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad komt de bevoegdheid toe op grond van gewijzigde planologische inzichten een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
Voorts overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is gemaakt dat het standpunt van verweerders dat de met het plan mogelijk gemaakte stedenbouwkundige invulling van het gebied geen afbreuk doet aan de lintbebouwing langs de Hoofdvaartsweg, onjuist is. Verweerders hebben zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat voor de voorziene woningbouw op de desbetreffende achtererven, mede gelet op de afstand tot de omliggende bebouwing, voldoende ruimte aanwezig is.
2.6. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Langeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2002
317-371.