ECLI:NL:RVS:2003:AF2893

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204977/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • S. Langeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan voor bedrijventerrein Dambroeken door de gemeenteraad van Midden-Drenthe

Op 15 januari 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de goedkeuring van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Dambroeken" door de gemeenteraad van Midden-Drenthe. Het bestemmingsplan, dat op 29 november 2001 door de gemeenteraad was vastgesteld, beoogt de aanleg van een bedrijventerrein voor kleinschalige bedrijven, waaronder kantoren en garagebedrijven, en mogelijk horeca. De goedkeuring van dit plan door de gedeputeerde staten van Drenthe op 7 mei 2002 werd door een appellant, woonachtig in de aangrenzende woonwijk, betwist. Hij stelde dat de noodzaak voor het bedrijventerrein niet was aangetoond en dat er al leegstand was op andere bedrijventerreinen in de gemeente.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 20 december 2002, waarbij de verweerders, vertegenwoordigd door ambtenaren van de provincie en de gemeente, aanwezig waren. De appellant was niet verschenen. De Afdeling overwoog dat de gedeputeerde staten de taak hebben om te beoordelen of het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling concludeerde dat de gedeputeerde staten in redelijkheid tot de goedkeuring van het bestemmingsplan konden komen, gezien de behoefte aan bedrijfsgrond en de ontwikkeling van lokale bedrijven.

De Afdeling oordeelde dat het bestemmingsplan niet in strijd was met het provinciaal beleid en dat de argumenten van de appellant niet voldoende waren om de goedkeuring te vernietigen. De Raad van State verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en bevestigde de goedkeuring van het bestemmingsplan door de gedeputeerde staten. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200204977/1.
Datum uitspraak: 15 januari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2001 heeft de gemeenteraad van Midden-Drenthe, op voorstel van burgemeester en wethouders van 22 november 2001, het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Dambroeken" vastgesteld.
Verweerders hebben bij hun besluit van 7 mei 2002, kenmerk 6.4/2001011637, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 9 september 2002, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op 11 september 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 31 oktober 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2002, waar verweerders, vertegenwoordigd door B.K. Hendriks, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is aldaar namens de gemeenteraad H. Beckeringh, ambtenaar van de gemeente, gehoord. Appellant is niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied noordelijk van de Beilerstroom, tussen de Domoweg en de afslag van Rijksweg A28, en beoogt de aanleg van een bedrijventerrein voor kleinschalige bedrijven met een representatief karakter, zoals kantoren en garagebedrijven, alsmede voor horeca mogelijk te maken.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellant die woonachtig is in de aangrenzende woonwijk, voert in beroep aan dat verweerders het bestemmingsplan ten onrechte hebben goedgekeurd. Hiertoe stelt hij dat de noodzaak voor het bedrijventerrein niet is komen vast te staan. Andere bedrijventerreinen in de gemeente kampen met leegstand. Voorts is met de onderhandelingen over de verplaatsing van discotheek “Skopje” naar het bedrijventerrein geen vooruitgang geboekt.
2.3.1. De gemeenteraad wijst er op dat zich in Beilen een aantal bedrijven op knelsituaties bevindt. Over de verplaatsing van discotheek “Skopje” uit het centrum van Beilen is in beginsel overeenstemming bereikt. Gelet hierop en gelet op de invulling met kleinschalige, representatieve bedrijven mag aangenomen worden dat er voldoende behoefte is aan bedrijfsgrond, aldus de gemeenteraad.
2.3.2. Verweerders hebben geen aanleiding gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben het plan goedgekeurd. Het bedrijventerrein is in overeenstemming met het provinciaal beleid en wordt ontwikkeld voor lokale bedrijven en bedrijven die uit het centrum van Beilen verplaatst dienen te worden. Het terrein voorziet in een andere behoefte dan de overige, meer op grootschalige bedrijvigheid gerichte bedrijventerreinen in Beilen, aldus verweerders.
2.3.3. Het grootste gedeelte van het ongeveer zes hectare grote plangebied is bestemd als “Bedrijventerrein” en “Horeca”. Op gronden met deze bestemmingen kunnen ingevolge de artikelen 3 en 4 van de planvoorschriften onder meer garagebedrijven en kantoren alsmede grootschalige ontspanningsactiviteiten, zoals een discotheek, worden gerealiseerd.
2.3.3.1. Naar het oordeel van de Afdeling hebben verweerders in redelijkheid de behoefte aan het bedrijventerrein kunnen onderschrijven. Hiertoe stelt zij voorop dat het bestemmingsplan blijkens de stukken in overeenstemming is met het in het mede als streekplan aan te merken Provinciaal Omgevingsplan Drenthe neergelegde provinciale beleid inzake de ontwikkeling van bedrijvigheid bij kernen als Beilen. Dit beleid acht zij als zodanig niet onredelijk. Op Functiekaart 1, behorende bij het Provinciaal Omgevingsplan Drenthe, is het onderhavige plangebied in dit verband aangewezen als “belangrijk bedrijventerrein”.
Verder overweegt zij dat niet in geding is dat zich in de kern Beilen een aantal bedrijven bevindt, die vanwege een knelsituatie voor uitplaatsing in aanmerking komen. Verweerders hebben zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het onderhavige bedrijventerrein hierin kan voorzien en dat dit terrein, gelet op de daartoe in de planvoorschriften gestelde stedenbouwkundige regels, een ander karakter zal krijgen dan de reeds bestaande bedrijventerreinen. Uit de mogelijke beschikbaarheid van gronden op andere bedrijventerreinen in Beilen, kan niet worden afgeleid dat aan het onderhavige terrein geen behoefte bestaat.
2.3.4. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Langeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2003
317-371.