200105724/1.
Datum uitspraak: 15 januari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Buitenlandse Zaken,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage van 9 oktober 2001 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 11 november 1999 is namens appellant (hierna: de minister)
geweigerd een door [verzoeker] overgelegd geboortebewijs en een verklaring van ongehuwd-zijn (hierna: de ongehuwdverklaring) te legaliseren.
Bij besluit van 9 mei 2000 heeft de minister het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 oktober 2001, verzonden op 10 oktober 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage (hierna: de rechtbank), voorzover thans van belang, het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 november 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 december 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 24 februari 2002 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2002, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. J.M. Wachter, ambtenaar in dienst van het ministerie, en [verzoeker], in persoon, bijgestaan door mr. L. van Dijk, advocaat te ’s-Gravenhage, zijn verschenen. Het onderzoek ter zitting is toen gesloten.
De Afdeling heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heropend.
Bij brief van 1 oktober 2002 heeft de minister op de voet van artikel 8:29 van de Awb verzocht om ten aanzien van een aantal stukken, die betrekking hebben op het door de Nederlandse Ambassade in [plaats] verrichte verificatieonderzoek, toe te staan dat [verzoeker] daarvan geen, althans gedeeltelijk geen, kennis kan nemen. Op 7 november 2002 heeft de Afdeling in andere samenstelling beslist dat het verzoek gerechtvaardigd is. [verzoeker] heeft bij brief van 9 november 2002 medegedeeld toestemming te verlenen om mede op basis van deze stukken uitspraak te doen.
Partijen hebben toestemming verleend om op grond van artikel 8:57 van de Awb nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek opnieuw is gesloten.
2.1. De minister voert met betrekking tot ter legalisatie overgelegde documenten uit, onder meer, [land] het beleid dat wordt uitgegaan van twijfel aan de juistheid van de inhoud van die documenten en dat op de aanvrager de last rust om die twijfel door middel van verwijzing naar ondersteunende objectieve bronnen weg te nemen. Hieraan kan in beginsel worden voldaan indien gegevens voorhanden zijn die zijn vastgelegd in betrouwbare registers van onder meer ziekenhuizen, scholen en kerken. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 11 mei 2000 in zaak nr. 199900131/01, gepubliceerd in JB 2000/165, JV 2000/116 en AB 2000, 305, stelt de Afdeling voorop dat zij het door de minister gevoerde beleid niet kennelijk onredelijk of anderszins rechtens onjuist acht.
2.2. De minister heeft het verzoek van [verzoeker] aan dit beleid getoetst met de conclusie dat legalisatie van het geboortebewijs moet worden geweigerd, omdat de inhoudelijke juistheid ervan niet kon worden bevestigd door middel van onafhankelijke, objectieve bronnen. Tijdens het verificatieonderzoek is tegenstrijdige informatie naar voren gekomen met betrekking tot het geboortejaar. In één onafhankelijke, objectieve bron – een schooladministratie – is de geboortedatum aangetroffen zoals staat vermeld in het geboortebewijs. Hieraan – aldus de minister – kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, omdat deze geboortedatum relatief kort geleden in de administratie van deze school is opgenomen. Daarbij komt dat de tegenstrijdige informatie met betrekking tot het geboortejaar afkomstig is uit twee oudere bronnen.
2.3. De rechtbank is van oordeel dat de minister, mede in aanmerking genomen dat de gesignaleerde tegenstrijdigheid door [verzoeker] niet meer ongedaan kan worden gemaakt, niet voldoende heeft gemotiveerd waarom hij aan de vindplaats in het schoolregister van de juiste geboortedatum geen doorslaggevende betekenis heeft toegekend. Voorts is ter zitting bij de rechtbank door [verzoeker] gesteld dat haar geboortedatum kort na de geboorte is opgetekend in een familieboek. Dit boek blijkt nog te bestaan en is door de minister aan een aanvullend verificatieonderzoek onderworpen. Aan de authenticiteit hiervan wordt door hem niet getwijfeld. Nu de in een schoolregister aangetroffen exacte geboortedatum volledig is bevestigd door een oude bron, die van eerdere datum is dan de afwijkende vermelding van – slechts – het geboortejaar in een andere schooladministratie, kan naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet langer worden getwijfeld aan de juistheid van de datum uit het geboortebewijs. Bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar zal dit dus alsnog gelegaliseerd moeten worden. Aan de ongehuwde staat van [verzoeker] – aldus de rechtbank – wordt niet getwijfeld.
2.4. De minister bestrijdt dit oordeel met succes. Hij heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het schoolregister niet kan dienen ter bevestiging van de geboortedatum, nu de hierin neergelegde geboortedatum relatief kort geleden is opgenomen. Niet valt uit te sluiten dat die registratie is aangepast ten behoeve van het door [verzoeker] gewenste doel. Voorts laat dit schoolregister onverlet dat de tegenstrijdige informatie met betrekking tot het geboortejaar afkomstig is uit twee oudere bronnen. De gegevens uit het familieboek heeft de minister niet hoeven aanmerken als afkomstig uit onafhankelijke objectieve bron. Dat het familieboek na een aanvullend verificatieonderzoek authentiek (…) is bevonden doet hieraan niet af, nu deze kwalificatie, zoals door de minister is gesteld, geen betrekking heeft op de in dit boek neergelegde, niet door onafhankelijke, objectieve bron te verifiëren gegevens. Derhalve heeft de minister de in beginsel aanwezige twijfel aan de juistheid van het geboortebewijs niet met gegevens uit objectieve bron door [verzoeker] weggenomen hoeven achten. De omstandigheid dat de gesignaleerde tegenstrijdigheden door [verzoeker] niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt levert, wat daar overigens van zij, geen bijzondere omstandigheid op die aanleiding kan geven voor afwijking van het beleid, nu de situatie van bewijsnood, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 8 mei 2002 in zaak no. 20010252/1, die in afschrift wordt aangehecht), onder ogen is gezien bij het vaststellen van het te voeren beleid.
2.5. Legalisatie van de ongehuwdverklaring is geweigerd, omdat de juistheid van de persoons- en afstammingsgegevens niet kon worden vastgesteld aan de hand van een na verificatie gelegaliseerd geboortebewijs. Eerder (uitspraak van 24 april 2001 in zaak nr. 20000554/1, Abkort 2001, 331) heeft de Afdeling het aldus toegepaste uitgangspunt niet rechtens onjuist geacht. Er is geen grond daarover thans anders te oordelen. Gelet hierop heeft de minister kunnen weigeren om tot legalisatie van de ongehuwdverklaring over te gaan.
2.6. Uit het vooroverwogene volgt dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Nu overigens in de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden evenmin grond is te vinden voor het oordeel dat de minister ten onrechte heeft geweigerd tot legalisatie over te gaan, zal de Afdeling doen wat de rechtbank zou behoren te doen en het ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage van 9 oktober 2001, AWB 00/1208 BESLU;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. E.A. Alkema, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.U. Kallan, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. Kallan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2003