ECLI:NL:RVS:2003:AF3156

Raad van State

Datum uitspraak
22 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200685/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.A.E. van der Does
  • W. van den Brink
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toeslag door Stichting Vervangingsfonds voor het Onderwijs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de stichting "Stichting Katholiek Voortgezet Onderwijs Amstelveen" tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam. De zaak betreft een besluit van de "Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs" waarin een toeslag van ƒ 61.952,00 werd opgelegd aan appellante voor het schooljaar 1995-1996. Na bezwaar van appellante werd deze toeslag verlaagd naar ƒ 51.650,00, maar het bezwaar werd voor het overige ongegrond verklaard. De rechtbank had eerder de beslissing op bezwaar vernietigd, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde deze uitspraak in een eerdere procedure.

De Raad van State oordeelt dat de beslissing van de Stichting niet in overeenstemming is met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat er geen volledige heroverweging van het eerdere besluit heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft dit miskend. Het hoger beroep van appellante wordt gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Raad van State beveelt de Stichting om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante, waarbij de omstandigheden van de zaak in acht moeten worden genomen. De Raad benadrukt dat de Stichting een vaste handelwijze hanteert voor situaties van bijzondere hardheid, maar dat deze niet altijd van toepassing is. De proceskosten worden aan de Stichting opgelegd, en zij moet ook het griffierecht vergoeden aan appellante.

Uitspraak

200200685/1.
Datum uitspraak: 22 januari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting "Stichting Katholiek Voortgezet Onderwijs Amstelveen", gevestigd te Amstelveen,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 21 december 2001 in het geding tussen:
appellante
en
de stichting "Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs".
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 1995 heeft de stichting "Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs" (hierna: de Stichting) aan appellante medegedeeld dat zij op grond van het Reglement Vervangingsfonds voor het schooljaar 1995-1996 een toeslag is verschuldigd van ƒ 61.952,00/€ 28.112,59
Bij besluit van 6 juni 1996 heeft de Stichting het daartegen door appellante gemaakte bezwaar - voorzover het de hoogte van het declaratiebedrag betreft - gegrond verklaard en de toeslag nader vastgesteld op ƒ 51.650,00/€ 23.437,75; voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 mei 1998 heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door appellante tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd.
Bij uitspraak van 22 juni 1999 inzake no. H01.98.1580 heeft de Afdeling het door de Stichting tegen deze uitspaak ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 27 oktober 1999 heeft de Stichting het door appellante tegen het besluit van 14 december 1995 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voorzover het twee van de betrokken personeelsleden betreft en bepaald dat ten aanzien van hen sprake is van een situatie van bijzondere hardheid voorzover de duur afkeuringsprocedure de twee jaar overschrijdt en voor het overige ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 december 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 1 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 4 februari 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 maart 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 maart 2002 heeft de Stichting een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. W. Brussee, advocaat te Leiden, en de Stichting, vertegenwoordigd door mr. G.F.M. Gigase, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij het besluit van 27 oktober 1999 heeft de Stichting het door appellante tegen het besluit van 14 december 1995 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voorzover het één van de betrokken personeelsleden betreft en bepaald dat ten aanzien van hem sprake is van een situatie van bijzondere hardheid, voorzover de duur afkeuringsprocedure de twee jaar overschrijdt, en voor het overige ongegrond verklaard. In de beslissing op bezwaar, die is voorzien van een rechtsmiddelenclausule, is overwogen dat de declaraties voor de vervanging van het betrokken personeelslid over de periode 30 maart 1995 tot einde schooljaar buiten beschouwing worden gelaten, en dat nader zal moeten worden bezien of dat gevolgen heeft voor de trede-indeling. De beslissing op bezwaar bevat derhalve geen volledige heroverweging van het besluit van 14 december 1995 en is daarmee in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht genomen. De rechtbank heeft dit miskend.
2.2. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het inleidende beroep alsnog gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van 27 oktober 1999 vernietigd.
2.3. Door de Stichting dient opnieuw op het door appellante gemaakte bezwaar te worden beslist. Te dien einde wordt nog het volgende overwogen.
2.3.1. In de genoemde uitspraak van 22 juni 1999 heeft de Afdeling overwogen, dat niet duidelijk is waarom de Stichting alleen een situatie van bijzondere hardheid aanneemt, indien een procedure bij één instantie meer dan twee jaar heeft geduurd. In het bijzonder is van belang waarom er in gevallen waarbij verschillende procedures bij verschillende instanties tezamen onredelijk lang duren, doch elke afzonderlijke procedure geen twee jaar in beslag neemt, geen aanleiding bestaat een situatie van bijzondere hardheid aanwezig te achten.
2.3.2. Uit de naar aanleiding van deze uitspraak van de Afdeling genomen beslissing op bezwaar volgt, dat de Stichting ter invulling van de haar op grond van artikel 4J van het Reglement Vervangingsfonds voor het schooljaar 1995-1996 toekomende beoordelingsruimte de vaste handelwijze hanteert dat van een situatie van bijzondere hardheid sprake is, indien en voorzover de afkeuringsprocedure in totaal langer dan twee jaar heeft geduurd. Door appellante zijn, zoals ook door de rechtbank is overwogen, geen omstandigheden aangevoerd die voor de Stichting aanleiding hadden moeten vormen in dit geval van deze vaste handelwijze af te wijken.
2.3.3. Vast staat, dat enkel voor één van de personeelsleden de afkeuringsprocedure in totaal langer dan twee jaar heeft geduurd. De beslissing van de Stichting enkel ten aanzien van dit personeelslid een situatie van bijzondere hardheid aan te nemen, voorzover de lengte van de afkeuringsprocedure de twee jaar overschrijdt, is dan ook juist.
2.4. De Stichting dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 21 december 2001, AWB 99/12653 BELEI;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de stichting "Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs" van 27 oktober 1999, VF/99/018602/bzw392 BZW/392/637;
V. veroordeelt de stichting "Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs" in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.288,37, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de stichting "Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs" te worden betaald aan appellante;
VI. gelast dat de stichting "Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs" aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 531,20) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Van Loon
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2003
284.