200103680/1.
Datum uitspraak: 22 januari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 15 juni 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Liesveld.
Bij besluiten van 7 mei 1999 hebben burgemeester en wethouders van Liesveld (hierna: burgemeester en wethouders) aan de [vergunninghouder] vrijstelling krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals die wet luidde tot 3 april 2000, en bouwvergunning verleend voor het vergroten van een productiehal met een droogruimte onderscheidenlijk voor het oprichten van een menginstallatie en silo’s op haar bedrijfsterrein aan [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders het tegen die besluiten door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Commissie behandeling bezwaar- en beroepschriften van 22 september 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 15 juni 2001, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 augustus 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 december 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend. Bij brief van 21 december 2001 heeft [vergunninghouder] een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A. van Diermen, gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J.S. Ort, advocaat te Alblasserdam, zijn verschenen. Verder is daar gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. J.B. Mus, advocaat te Breda.
2.1. Bij de verlening van de in het geding zijnde bouwvergunningen zijn burgemeester en wethouders met toepassing van de zogenoemde anticipatieprocedure vooruitgelopen op het bestemmingsplan “Buitengebied Liesveld”. Na de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2001, zaak nr. 200001489/1, is dat plan onherroepelijk geworden. Dat betekent dat de bouwvergunningen in de huidige situatie zonder toepassing van de anticipatieprocedure zouden kunnen worden verleend, mits de bouw niet in strijd is met het nieuwe plan. Gelet daarop stelt de Afdeling vast dat appellant uitsluitend nog belang heeft bij een uitspraak over zijn betoog dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat de bouw niet in strijd is met vermeld bestemmingsplan (hierna: het bestemmingsplan). In zoverre zijn betoog erop is gericht de anticipatoire aspecten van de besluitvorming aan te vechten, blijft dat verder buiten beschouwing.
2.2. Het perceel is ingevolge het bestemmingsplan aangewezen voor “Bedrijfsdoeleinden, Bbmw”. Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder i, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor uitsluitend een betonwarenfabriek en mortelcentrale vallende onder categorie 5A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Ingevolge het tweede lid van dat artikel, aanhef en onder a en e, zijn daarop toelaatbaar bedrijfsgebouwen, daaronder begrepen overkappingen, en grondstofbunkers en silo’s. Ingevolge het derde lid van dat artikel, aanhef en onder k, mag daarop de hoogte van grondstofbunkers enerzijds en van grondstofsilo’s en menginstallaties anderzijds ten hoogste 15 m respectievelijk 30 m bedragen. In het achtste lid van dit artikel is bepaald dat, voorzover deze gronden samenvallen met de bestemming “Leidingen” dan wel de bestemming “Primair waterkering”, het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing is met inachtneming van het bepaalde in artikel 32 respectievelijk 33. Ingevolge artikel 33, derde lid, van de planvoorschriften geldt dat, indien en voorzover de in het eerste lid bedoelde bestemming samenvalt met andere bestemmingen, deze ondergeschikt zijn aan de bestemming primair waterkering en dat al hetgeen in deze voorschriften omtrent voornoemde andere bestemmingen is bepaald, uitsluitend is toegestaan of geldt indien een en ander niet in strijd is met de waterkeringsbelangen ter zake waarvan burgemeester en wethouders vooraf advies inwinnen bij de Hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden.
2.3. De Afdeling stelt vast dat op een het perceel doorsnijdende strook grond ingevolge het bestemmingsplan de dubbelbestemming “Primair waterkering” rust. Alleen de vergunde productiehal is, althans gedeeltelijk, gesitueerd binnen die strook. Anders dan appellant betoogt, zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de waterkeringsbelangen, zoals die worden gewaarborgd door het bepaalde bij voormeld artikel 33, derde lid, aan realisering van de productiehal in de weg staan. Gelet op de krachtens de keur van het voornoemde hoogheemraadschap door de dijkgraaf en hoogheemraden van dat hoogheemraadschap bij, in rechte onaantastbaar geworden besluit van 11 augustus 1998, verleende vergunning voor precies het vorenbedoelde gedeelte van het bouwplan, hebben burgemeester en wethouders zich op het standpunt kunnen stellen dat de waterkeringsbelangen genoemd in voormelde bepaling ook naar het oordeel van het hoogheemraadschap voldoende waren verzekerd.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Roelfsema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2003