ECLI:NL:RVS:2003:AF3166

Raad van State

Datum uitspraak
22 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200100/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.A.M. van Angeren
  • P.A. Offers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake subsidieaanvraag door Velseroorder Sport Vereniging VSV

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vereniging "Velseroorder Sport Vereniging VSV" tegen de beslissing van burgemeester en wethouders van Velsen om een subsidieaanvraag voor het onderhoud van hun sportcomplex niet te honoreren. De vereniging had op 15 juni 1999 een verzoek om subsidie ingediend, maar dit werd door de gemeente afgewezen. Na een bezwaarprocedure, waarbij de gemeente het bezwaar ongegrond verklaarde, heeft de rechtbank te Haarlem op 10 januari 2001 het besluit van de gemeente vernietigd. De gemeente verklaarde het bezwaar opnieuw ongegrond, maar de rechtbank oordeelde op 26 november 2001 dat het bezwaar niet-ontvankelijk was en dat de beslissing van de gemeente in de plaats kwam van het vernietigde besluit.

De vereniging heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De Raad heeft op 18 november 2002 de zaak behandeld, waarbij de gemeente vertegenwoordigd was, maar de vereniging niet aanwezig was. De Raad overwoog dat het bezwaarschrift van de vereniging niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend, wat leidde tot een niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit zouden rechtvaardigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 januari 2003, waarbij de Raad van State in naam der Koningin de beslissing bevestigde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200200100/1.
Datum uitspraak: 22 januari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging “Velseroorder Sport Vereniging VSV”, gevestigd te Velserbroek, gemeente Velsen,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 26 november 2001 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Velsen.
1. Procesverloop
Bij brief van 15 juni 1999 hebben burgemeester en wethouders van Velsen (hierna: burgemeester en wethouders) appellante medegedeeld haar verzoek om subsidie ten behoeve van het onderhoud van haar sportcomplex niet te honoreren.
Bij brief van 25 oktober 1999 heeft appellante hiertegen bezwaar gemaakt, welk bezwaar burgemeester en wethouders bij besluit van 7 maart 2000 ongegrond hebben verklaard.
Bij uitspraak van 10 januari 2001 heeft de arrondissementsrechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het door appellante tegen het besluit van 7 maart 2000 ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd.
Bij besluit van 6 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders het bezwaar wederom ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 november 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voorzover hier van belang, het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat haar beslissing in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 3 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 20 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. P.A.M. van der Hulst, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen. Appellante heeft zich - zonder bericht - niet doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3:45, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt, indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt, daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding gemaakt.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Vaststaat dat het bezwaarschrift van appellante van 25 oktober 1999 niet binnen de wettelijke termijn van zes weken is ingediend en dat derhalve sprake is van overschrijding van de bezwaartermijn. Voorts staat vast dat de brief van 15 juni 1999 niet een rechtsmiddelenclausule bevat, zoals voorgeschreven in artikel 3:45 van de Awb.
2.3. De rechtbank heeft - gelet op de uitspraken van de Afdeling van 8 mei 2001 inz. no 200004158/1 en no. 200002002/1 (gepubliceerd in AB 2001, 291 en 292), zoals gevolgd door latere jurisprudentie - terecht overwogen dat in dergelijke gevallen als uitgangspunt behoort te gelden dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Het ontbreken van rechtsmiddelenvoorlichting is niet voldoende om de termijnoverschrijding verschoonbaar te doen zijn.
Van bijzondere omstandigheden is de Afdeling in dit geval niet gebleken. Omtrent het besluitkarakter van de brief van 15 juni 1999 kon naar het oordeel van de Afdeling, mede gelet op de hierin opgenomen zin "Wij hebben dan ook besloten uw verzoek niet te honoreren", redelijkerwijs geen twijfel bestaan. Het had appellante dan ook duidelijk moeten zijn dat zij op enigerlei wijze actie moest ondernemen tegen het besluit, hetgeen zij binnen de termijn heeft nagelaten. Dat zij op dat moment niet beschikte over rechtsbijstand, doet hieraan niet af, nu appellante ervaring heeft met subsidies en zij voldoende vertrouwd moet worden geacht met de in het bestuursrecht geldende termijnen. Doch ook al zou dit anders zijn, niet gesteld kan worden dat appellante, nadat zij zich in ieder geval op 5 augustus 1999 had voorzien van juridische bijstand, zo spoedig als redelijkerwijs van haar verlangd kon worden bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft daarenboven terecht overwogen dat de termijnoverschrijding niet valt toe te schrijven aan de latere mededeling van de rechtsmiddelenclausule door burgemeester en wethouders bij brief van 15 september 1999 omdat de termijn toen reeds was verstreken.
2.4. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat burgemeester en wethouders het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk hadden dienen te verklaren. De rechtbank heeft vervolgens de beslissing op bezwaar van 6 februari 2001 terecht vernietigd en, zelf in de zaak voorziend, het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter,
en mr. J.A.M. van Angeren en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Dallinga
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2003
18-420.