ECLI:NL:RVS:2003:AF3167

Raad van State

Datum uitspraak
22 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204618/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit huursubsidie door Staatssecretaris van Volkshuisvesting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen een besluit van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De Staatssecretaris had op 11 april 2000 de huursubsidie van de appellante over het tijdvak van 1 juli 1996 tot 1 juli 1997 vastgesteld op ƒ 1.440,00 en een bedrag van ƒ 2.220,00 teruggevorderd. De appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de Staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 6 november 2001 niet-ontvankelijk. De rechtbank te Amsterdam verklaarde op 23 juli 2002 het beroep van de appellante ongegrond. Hierop heeft de appellante hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, ingekomen op 29 augustus 2002.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 3 januari 2003. De rechtbank had geoordeeld dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding voor het indienen van het bezwaar, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. De appellante had aangevoerd dat zij door een medewerker van het ministerie was geïnformeerd dat zij tot eind juli 2000 kon wachten met het indienen van haar bezwaarschrift, maar deze stelling werd niet met bewijs gestaafd.

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 22 januari 2003.

Uitspraak

200204618/1.
Datum uitspraak: 22 januari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 23 juli 2002 in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris (thans de Minister) van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2000 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de staatssecretaris) de aan appellante toegekende huursubsidie over het tijdvak 1 juli 1996 tot 1 juli 1997 nader vastgesteld op ƒ 1.440,00 en van haar een bedrag van ƒ 2.220,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 6 november 2001 heeft de staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 juli 2002, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 16 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 september 2002 heeft de staatssecretaris een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 januari 2003, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Stevens, advocaat te Den Haag, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vast staat dat appellante tegen het besluit van de staatssecretaris van 11 april 2000 eerst bij brief van 26 juli 2000, door de staatssecretaris ontvangen op 31 juli 2000, bezwaar heeft gemaakt.
2.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat ten aanzien van dit bezwaarschrift geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht en dat de staatssecretaris terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft geacht.
2.3. De stelling van appellante dat aan haar door een medewerker van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is medegedeeld dat appellante tot eind juli 2000 kon wachten met het indienen van een bezwaarschrift is in hoger beroep door haar niet met enig bewijs gestaafd. Ook overigens is door appellante niets aangevoerd dat zou kunnen leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2003
195-209.