ECLI:NL:RVS:2003:AF3187

Raad van State

Datum uitspraak
22 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201819/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • H. Beekhuis
  • K. Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van Hinderwetvergunning en nieuwe nadere eisen voor horeca-inrichting in Amsterdam

In deze zaak gaat het om de intrekking van de Hinderwetvergunning voor een horeca-inrichting in Amsterdam en de oplegging van nieuwe nadere eisen door het dagelijks bestuur van stadsdeel Amsterdam Oud Zuid. De appellanten, bestaande uit omwonenden en de besloten vennootschap 'Club Sandwich B.V. Honderdtien', hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 28 februari 2002, waarbij de voor de horeca-inrichting geldende nadere eisen zijn ingetrokken en nieuwe eisen zijn gesteld. De appellanten hebben hun bezwaren geuit met betrekking tot geluidshinder en stankhinder, waarbij zij stellen dat de opgelegde eisen onvoldoende zijn om geluidsoverlast te voorkomen.

Tijdens de zitting op 18 november 2002 hebben de appellanten sub 1 hun beroep ingetrokken voor zover het zich richtte tegen geluidsoverlast door klapdeuren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vervolgens de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken en het verhandelde ter zitting. De Afdeling concludeert dat de bezwaren van de appellanten niet gegrond zijn. De Afdeling oordeelt dat de nieuwe nadere eisen, waaronder het sluiten van deuren en ramen tijdens geluidproducerende activiteiten, redelijk zijn en dat de geluidmetingen die door verweerder zijn uitgevoerd, aantonen dat aan de geluidnormen kan worden voldaan.

De Afdeling wijst erop dat de appellanten geen feiten of omstandigheden hebben aangedragen die de noodzaak van aanvullende eisen rechtvaardigen. De Afdeling verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de beslissing van het dagelijks bestuur. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 22 januari 2003.

Uitspraak

200201819/1.
Datum uitspraak: 22 januari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], allen wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Club Sandwich B.V. Honderdtien", gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
en
het dagelijks bestuur van stadsdeel Amsterdam Oud Zuid,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2002, verzonden op 4 maart 2002, heeft verweerder ingevolge artikel 7, tweede lid, van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) de voor de horeca-inrichting op het perceel [locatie] te [plaats] geldende nadere eisen, bestaand uit de voorschriften van de op 6 januari 1993 verleende Hinderwetvergunning, ingetrokken. Voorts heeft verweerder krachtens artikel 5, eerste lid, van het Besluit nieuwe nadere eisen gesteld.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 19 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 28 maart 2002, appellant sub 2 bij brief van 10 april 2002, bij de Raad van State ingekomen per telefax op dezelfde dag, en appellante sub 3 bij brief van 12 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2002, beroep ingesteld. Appellante sub 3 heeft haar gronden aangevuld bij brief van 8 mei 2002.
Bij brief van 12 juni 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2002, waar appellanten sub 1, waarvan [1 appellant] in persoon, appellant sub 2, vertegenwoordigd door mr. I. de Leeuw, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.H.W.J. Wennekes en P.H. de Groot, gemachtigden, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting hebben appellanten sub 1 het beroep ingetrokken voorzover het zich richt tegen geluidoverlast als gevolg van de klapdeuren.
2.2. Aan het onderhavige geding ligt ten grondslag het verzoek van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] van 16 mei 1999 om nadere eisen te stellen met betrekking tot de horeca-inrichting van appellante sub 3 op het perceel [locatie] te [plaats]. Niet in geschil is dat deze inrichting valt onder de werking van het Besluit.
De Afdeling stelt vast dat het verzoek van 16 mei 1999 slechts betrekking heeft op geluidhinder. In beroep wordt door genoemde appellanten echter ook aangevoerd dat ten onrechte geen nadere eisen met betrekking tot stankhinder zijn opgelegd. Aangezien stankhinder geen onderdeel uitmaakt van het verzoek blijft dit aspect bij de beoordeling van het bestreden besluit buiten beschouwing.
2.3. De Afdeling overweegt verder dat appellanten sub 1 eerst ter zitting hebben betoogd dat hinder wordt ondervonden door exploitatie van de tuin. Het aanvoeren van deze grond in dit stadium van de procedure is in strijd met de goede procesorde. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat appellanten sub 1 deze grond niet eerder in de procedure naar voren hadden kunnen brengen. Voornoemde grond kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
2.4. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Besluit, gelezen in samenhang met voorschrift 4.1.4 van de daarbij behorende bijlage, voorzover hier van belang, kan het bevoegd gezag om te bereiken dat aan de geluid- en trillingvoorschriften wordt voldaan, nadere eisen stellen ten aanzien van het aanbrengen van technische voorzieningen.
Ingevolge voorschrift 1.1.1 van de bij het Besluit behorende bijlage, voorzover van belang, mag het equivalente geluidniveau (LAeq) op de gevel van woningen niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) gedurende respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode en mag het piekniveau (Lmax) op de gevel van woningen niet meer mag bedragen dat 70, 65, en 60 dB(A), eveneens gedurende respectievelijk de dag-, avond-, en nachtperiode. In dit voorschrift zijn tevens normen opgenomen voor de geluidbelasting in in- of aanpandige woningen.
2.5. Appellanten hebben bezwaren aangevoerd met betrekking tot de bij het bestreden besluit opgelegde nadere eis onder 5.
2.5.1. Op grond van deze nadere eis dienen alle (buiten)deuren van de inrichting, door de aanwezigheid van een goed werkende dranger en dictator, zodanig te sluiten dat geen geluidhinder is te duchten. Deuren en ramen dienen gesloten te zijn als binnen de inrichting geluidproducerende activiteiten plaats vinden. Deuren mogen dan alleen kortstondig worden geopend voor het onmiddellijk doorlaten van personen. De keukendeur dient tussen 23.00 uur en 07.00 uur gesloten te zijn indien in de keuken werkzaamheden plaatsvinden.
2.5.2. Appellanten sub 1 en sub 2, omwonenden, stellen geluidhinder te ondervinden van de inrichting. Zij achten de gestelde nadere eis onder 5 ontoereikend. Zij betogen dat in de nadere eis had moeten worden opgenomen dat de keukenbuitendeur altijd gesloten dient te zijn, nu in de inrichting altijd geluidproducerende activiteiten plaatsvinden. Tevens betogen zij dat uit het “Akoestisch Onderzoek V2” van IJmeer bouwfysica van 1 november 2000 (hierna: het akoestisch onderzoek) is gebleken dat de in het akoestisch onderzoek genoemde waarden alleen bereikt kunnen worden indien alle ramen en deuren gesloten zijn. Verder betogen zij dat vanwege het in de inrichting schuiven van tafels en stoelen over de vloer ten onrechte geen nadere eisen zijn gesteld met betrekking tot de vloerbedekking.
2.5.3. Appellante sub 3 kan zich om andere redenen niet verenigen met de in het bestreden besluit onder 5 gestelde nadere eis. Zij stelt dat niet duidelijk is wat precies moet worden verstaan onder geluidproducerende activiteiten. Het bezwaar van deze appellante spitst zich toe op het gesloten houden van de keukendeur tussen 23.00 uur en 07.00 uur, waar volgens haar geen noodzaak toe bestaat.
2.5.4. Verweerder stelt dat onder geluidproducerende activiteiten moet worden verstaan activiteiten waarvan moet worden aangenomen dat een reële mogelijkheid bestaat dat de geluidnormen worden overtreden. Verweerder stelt dat het gesloten houden van de keukendeur tussen 23.00 uur en 07.00 uur noodzakelijk is om aan de geluidvoorschriften uit het Besluit te kunnen voldoen.
Ten aanzien van de bezwaren van appellanten sub 1 en sub 2 stelt verweerder verder dat bij geluidmetingen die zijn uitgevoerd in woningen van derden geen overschrijding van de geluidnormen van het Besluit zijn geconstateerd. Om deze reden is niet overgegaan tot het opleggen van nadere eisen wat betreft de door appellanten sub 1 en sub 2 genoemde punten, aldus verweerder.
2.5.5. De Afdeling overweegt allereerst dat gezien de aard van de inrichting en de daarin te verrichten werkzaamheden in dit geval voldoende duidelijk is wat onder het begrip “geluidproducerende activiteiten” moet worden verstaan. De Afdeling acht de door verweerder gegeven uitleg plausibel. Het beroep van appellante sub 3 treft in zoverre geen doel.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder aan nadere eis onder 5 ten grondslag heeft gelegd de in opdracht van hem op 31 augustus 2001 en de in de nacht van 31 augustus en 1 september 2001 uitgevoerde geluidmetingen. Deze metingen zijn in de avondperiode verricht bij een openstaande keukendeur en in de nachtperiode bij een gesloten keukendeur. Uit het rapport van deze geluidmetingen blijkt dat onder deze omstandigheden voldaan wordt aan de normen uit voorschrift 1.1.1 van het Besluit voor wat betreft de avond- en nachtperiode. Verder kan uit deze rapportage worden afgeleid dat in het geval van een geopende keukendeur de normen voor de nachtperiode uit voorschrift 1.1.1 van het Besluit zullen worden overschreden. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de keukendeur in de nachtperiode gesloten dient te blijven. Appellanten hebben voor het overige geen feiten of omstandigheden aangedragen die het verlengen of bekorten van de termijn van het gesloten houden van de keukendeur rechtvaardigen.
Uit de stukken, waaronder de hiervoor genoemde geluidmetingen, blijkt verder dat geen sprake is van overschrijdingen van de geluidnormen uit het Besluit als gevolg van het in de inrichting schuiven van tafels en stoelen. Verweerder heeft daarom in redelijkheid een nadere eis gesteld met betrekking tot de vloerbedekking achterwege kunnen laten. De omstandigheid dat op 9 november 2002, derhalve ná het nemen van het bestreden besluit, wel een overtreding van de geluidvoorschriften is geconstateerd als gevolg van het schuiven van tafels en stoelen, kan hier niet aan afdoen.
2.6. Appellante sub 3 kan zich verder niet verenigen met de in het bestreden besluit onder 8, 9, 10, 11 en 12 genoemde nadere eisen, aangezien de noodzaak van deze nadere eisen niet is aangetoond.
Op grond van nadere eis onder 8 moet een motor van de koelinstallatie van de opstellingsplaats zijn geïsoleerd door middel van doelmatige trillingsisolatoren. Tussen dit toestel en enig deel van het gebouw mag geen starre verbindingen aanwezig zijn.
Op grond van nadere eis onder 9 moeten kranen, waterleidingen, aanrechten, kook- of baktafels en spoelbakken los van de wanden zijn opgesteld. Indien bevestiging aan een wand strikt noodzakelijk is, moet dit worden gescheiden door middel van doelmatige trillingisolatoren of doelmatig trillingisolerend materiaal.
Op grond van nadere eis onder 10 moeten alle werktafels doelmatig van wanden en vloeren geïsoleerd zijn opgesteld.
Op grond van nadere eis onder 11 moet de centrifugaal-ventilator van de bakdampafzuiging van zijn opstellingsplaats zijn geïsoleerd door middel van doelmatige trillingsisolatoren. Tussen deze ventilator en enig deel van het gebouw mogen geen starre verbindingen aanwezig zijn.
Op grond van nadere eis onder 12 moet een aan- of afvoerleiding van de centrifugaal-ventilator van de bakdampafzuiging nabij deze ventilator zijn onderbroken over een lengte van ten minste 5 centimeter. Een onderbreking moet zijn gedicht door middel van een van luchtdicht, buigzaam en trilling isolerend materiaal vervaardigde sok, welke niet strak gespannen is aangebracht.
Verweerder stelt dat de nadere eisen waarin trillingsisolatoren worden voorgeschreven zijn bedoeld om geluidoverlast als gevolg van contactgeluid te voorkomen. Deze maatregelen waren reeds opgenomen in voorschriften B-15, B-16, B-17, B-19 en B-20 van de voormalige Hinderwetvergunning. Verder stelt zij dat deze door appellante bestreden nadere eisen gebruikelijke voorschriften betreffen.
Gezien de door verweerders gegeven motivering en gelet op hetgeen verder uit de stukken is gebleken is de Afdeling van oordeel dat verweerder in redelijkheid de nadere eisen 8, 9, 10, 11 en 12 heeft kunnen opleggen. Het beroep treft in zoverre geen doel.
2.7. Appellante sub 3 kan zich ook niet verenigen met de in het bestreden besluit onder 13 genoemde nadere eis. Zij betoogt dat deze nadere eis niet noodzakelijk is, aangezien reeds een toerentalbegrenzer is aangebracht. Voorts betoogt zij dat een nader onderzoek kostbaar is.
2.7.1. Op grond van nadere eis onder 13 dient de ruimteventilator van een toerentalbegrenzing of standfixatie te worden voorzien, zodat geluidoverlast wordt voorkomen. Indien dat naar de mening van het bevoegd gezag niet voldoende resultaat heeft opgeleverd, dient aan het volgende te worden voldaan. Conform het akoestisch rapport 1071NL-110WO010-01-11-00V2 van 1 november 2000 van bureau IJmeer Bouwfysica B.V., dient een nader onderzoek te worden uitgevoerd en overgelegd, waarin onderzocht moet zijn welke maatregelen getroffen dienen te worden om ervoor te zorgen dat het geluid afkomstig van de ruimte-ventilator-installatie in de achtergevel binnen de geldende geluidnormen blijft. Na goedkeuring van de directeur van de Milieudienst dienen deze voorzieningen te worden aangebracht. Aansluitend dient een controlemeting te worden uitgevoerd waarin wordt aangetoond dat met een en ander aan de geldende normen wordt voldaan.
2.7.2. Verweerder stelt dat de in de nadere eis opgenomen verplichting van het voorzien van de ruimteventilator van een toerentalbegrenzing of een standfixatie noodzakelijk is om geluidoverlast te voorkomen.
2.7.3. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat als gevolg van het gebruik van de ventilator aan de achterzijde van de inrichting de geluidvoorschriften uit het Besluit worden overschreden. Op grond van het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat het nodig is dat de ruimteventilator voorzien wordt van een toerentalbegrenzer of standfixatie om deze overschrijding te voorkomen. De Afdeling is daarom van oordeel dat verweerder in redelijkheid de nadere eis 13 heeft kunnen opleggen.
Voorzover appellante sub 3 betoogt dat een nader onderzoek kostbaar is, overweegt de Afdeling dat, nu door verweerder ter zitting is erkend dat door een aangebrachte toerentalbegrenzer de ventilator reeds aan de geluidvoorschriften uit het Besluit voldoet, geen aanleiding meer bestaat voor de beoordeling van deze grond.
2.8. Voorzover appellanten verder gronden hebben aangevoerd die verband houden met naleving en handhaving overweegt de Afdeling dat deze gronden geen betrekking hebben op de rechtmatigheid van het ter beoordeling staande besluit en kan om die reden niet slagen.
2.9. De beroepen zijn ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. H. Beekhuis en mr. K. Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Gemert
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2003
243-396.