200203981/1.
Datum uitspraak: 29 januari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], waarvan de vennoten zijn [vennoot 1] en [vennoot 2], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Almelo van 11 juni 2002 in het geding tussen:
de burgemeester van Almelo.
Bij besluit van 22 februari 2001 heeft de burgemeester van Almelo (hierna: de burgemeester) appellante gelast - onder aanzegging van bestuursdwang - om de internetautomaten uit haar perceel aan de [locatie 1] te [plaats] binnen drie weken na datum van verzending van het besluit te verwijderen.
Naar aanleiding van de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) waarbij het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, heeft de burgemeester bij brief van 4 april 2001 appellante nog één week de tijd gegeven om of de gokmogelijkheden op de internetautomaten af te sluiten of de internetautomaten uit dit perceel te verwijderen.
Bij besluit van 12 juli 2001 heeft de burgemeester het tegen het besluit van 22 februari 2001 door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie van advies voor bezwaar- en beroepschriften en klachten van 6 juni 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 11 juni 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 september 2002 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2002, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door J.E. Eshuis, ambtenaar der gemeente, is verschenen.
2.1. Op grond van artikel 2.3.3.1, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Almelo (hierna: APV), voorzover hier van belang, is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Onder speelgelegenheid wordt op grond van het eerste lid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waarin de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.
2.2. Het hoger beroep beperkt zich tot de vraag of de rechtbank bij de beoordeling van het geschil op juiste gronden is uitgegaan van de situatie in de inrichting zoals deze was ten tijde van de bestuursdwangaanschrijving, in plaats van de situatie zoals deze was na 4 april 2001.
2.3. Niet in geschil is, en ook de Afdeling gaat daarvan uit, dat ten tijde van de bestuursdwangaanschrijving van 22 februari 2001, appellante een speelgelegenheid als bedoeld in artikel 2.3.3.1, eerste lid, van de APV exploiteerde zonder dat zij over de vereiste vergunning beschikte. Op grond van artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet in samenhang gelezen met het derde lid, was de burgemeester bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang.
De omstandigheid dat de beeldschermen van de computer naar aanleiding van de hiervoor vermelde brief van 4 april 2001 op “zwart zijn gezet”, leidt niet tot het oordeel dat de burgemeester bij de beslissing op bezwaar het besluit van 22 februari 2001 had moeten herroepen, nu door de aangepaste internetinstelling de site waarop kon worden gegokt weliswaar niet langer als startpagina was ingesteld, maar overigens het gokken via het oproepen van de betreffende internetsite onverlet liet. Derhalve kan niet worden staande gehouden dat de burgemeester niet in redelijkheid in bezwaar de aanzegging van bestuursdwang heeft kunnen handhaven.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2003