ECLI:NL:RVS:2003:AF3509

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202711/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering huursubsidie door Staatssecretaris van Volkshuisvesting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden, die op 1 mei 2002 een beroep ongegrond verklaarde tegen een besluit van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De Staatssecretaris had op 17 april 2000 de huursubsidie van de appellant voor het tijdvak van 1 juli 1996 tot 1 juli 1997 herzien van ƒ 4.776,00 naar ƒ 2.796,00 en een bedrag van ƒ 1.980,00 aan teveel ontvangen huursubsidie teruggevorderd. De appellant was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, wat door de Staatssecretaris ongegrond werd verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop de appellant in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 3 januari 2002. De appellant voerde aan dat de termijn voor de terugvordering was verstreken en dat de Staatssecretaris niet in redelijkheid tot terugvordering had kunnen overgaan, vooral omdat hij in 1998 zijn ww-uitkering had terugbetaald. De Afdeling verwierp deze argumenten en oordeelde dat de artikelen van de Algemene wet bestuursrecht die de appellant aanhaalde niet van toepassing waren in deze situatie. De Afdeling bevestigde dat de Staatssecretaris bevoegd was om de huursubsidie te herzien en terug te vorderen, ongeacht het feit dat er geen fraude was gepleegd.

De uitspraak van de rechtbank werd door de Afdeling onderschreven en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De Afdeling besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 januari 2003.

Uitspraak

200202711/1.
Datum uitspraak: 29 januari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 1 mei 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris (thans de Minister) van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2000 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de staatssecretaris) de aan appellant over het tijdvak van 1 juli 1996 tot 1 juli 1997 toegekende huursubsidie nader vastgesteld en gewijzigd van ƒ 4.776,00 in ƒ 2.796,00 en van appellant een bedrag van ƒ 1.980,00 aan teveel ontvangen huursubsidie teruggevorderd.
Bij besluit van 20 november 2001 heeft de staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 mei 2002, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, overeenkomstig de bij de uitspraak vermelde rechtsmiddelenvoorlichting, bij brief van 10 mei 2002, bij de Centrale Raad van Beroep ingekomen op 13 mei 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 21 mei 2002 heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger-beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden aan de Afdeling.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 januari 2002, waar appellant in persoon en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Stevens, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het primaire standpunt van appellant komt erop neer dat de termijn waarbinnen de staatssecretaris tot nadere vaststelling en terugvordering kon overgaan op 17 april 2000 was verstreken. In dit verband heeft appellant verwezen naar de artikelen 3:19, 3:30 en 4:51 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), alsook de circulaire van 10 april 1996 (HIS 04496003). Dit standpunt moet worden verworpen. De artikelen 3:19 en 3:30 Awb zijn blijkens hun plaats in afdeling 3.5 van de Awb die als titel heeft: “uitgebreide voorbereidingsprocedure” slechts van toepassing indien sprake is van een dergelijke procedure, hetgeen hier niet het geval is. Artikel 4:51 AWB ziet op subsidies ten behoeve van voortdurende activiteiten . Dergelijke activiteiten doen zich hier niet voor. Uit de circulaire valt niet af te leiden dat de termijn waarbinnen de minister op grond van artikel 10, vijfde lid, tot nadere vaststelling en terugvordering mag overgaan korter zou zijn dan de in artikel 22 van de Wet individuele huursubsidie (vervallen: hierna Wih) genoemde termijn van vijf jaar. In hoofdstuk 8 “inkomenscontrole en terugvordering” van voornoemde circulaire staat juist uitdrukkelijk vermeld dat ook na afrekening met de verhuurder/bevoorschottende gemeente nog tot terugvordering kan worden overgegaan.
Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de staatssecretaris in redelijkheid niet tot nadere vaststelling en terugvordering heeft kunnen overgaan, gezien het feit dat de door appellant in 1996 ontvangen ww-uitkering in 1998 weer is terugbetaald aan de uitkerende instantie. Hierbij heeft hij er met name op gewezen dat geen sprake was van fraude. Ook dit standpunt moet worden verworpen. De staatssecretaris mocht in beginsel uitgaan van het belastbaar inkomen zoals dit door de inspecteur is vastgesteld. Het feit dat geen sprake is van fraude, doet niet er zake. Ook anderszins is niet gebleken dat de staatssecretaris niet van de hem in artikel 10, vijfde lid, van de Wih toegekende bevoegdheid gebruik had mogen maken.
Hetgeen de rechtbank in dit verband heeft overwogen, wordt door de Afdeling onderschreven.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-Van Bilderbeek w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2003
195-209.