200205894/1.
Datum uitspraak: 29 januari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Maastricht van 23 oktober 2002 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Kerkrade.
Bij besluit van 30 mei 2001 heeft de raad van de gemeente Kerkrade (hierna: de gemeenteraad) met toepassing van artikel 21, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) verklaard dat een herziening van het bestemmingsplan wordt voorbereid voor het gebied globaal omsloten door de Mucherveldstraat (ged.), Verbindingsstraat, Einderstraat (ged.), achterzijde percelen Meester Absilstraat (ged.), achterzijde percelen Marktstraat (ged.), achterzijde percelen Ambachtstraat (ged.), achterzijde percelen Hoofdstraat (ged.), achterzijde percelen Grupellostraat (ged.) en het Eindervoetpad te Kerkrade.
Bij besluit van 28 november 2001 heeft de gemeenteraad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 oktober 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op 6 november 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 december 2002 is namens de gemeenteraad een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2003, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. J.W.M. Widdershoven, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Appellant is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad verklaren, dat een bestemmingsplan wordt voorbereid (voorbereidingsbesluit).
Ingevolge het vierde lid vervalt een besluit als bedoeld in het eerste lid, indien niet binnen één jaar na de datum van inwerkingtreding daarvan het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd.
2.2. Vast is komen te staan dat binnen de periode van een jaar na 7 juni 2001, de datum waarop het voorbereidingsbesluit in werking is getreden, geen ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd, zodat het voorbereidingsbesluit ingevolge het bepaalde in artikel 21, vierde lid, van de WRO is vervallen op 7 juni 2002. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat geen belang meer bestond bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de beslissing op bezwaar.
2.3. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 28 november 2001 alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Maastricht van 23 oktober 2002, AWB 02/81 WRO I;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2003