ECLI:NL:RVS:2003:AF3521

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204668/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bouwvergunning voor verbouwing berging tot woonruimte in Ede

Op 29 januari 2003 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een bouwvergunning die was verleend door burgemeester en wethouders van Ede. De zaak betreft een appellant die een vergunning had aangevraagd voor het veranderen van een berging/hobbyruimte op een perceel in Ede. De burgemeester en wethouders verleenden op 23 januari 2001 de bouwvergunning, maar dit besluit werd door een verzoeker, wonend in de nabijheid, aangevochten. De rechtbank te Arnhem verklaarde op 15 juli 2002 het beroep van de verzoeker gegrond en vernietigde de beslissing op bezwaar van de burgemeester en wethouders. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 16 januari 2003, waarbij zowel de appellant als de burgemeester en wethouders vertegenwoordigd waren. De Raad overwoog dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Kern Ede", dat de bestemming "Eengezinshuizen, vrijstaande en dubbele" had. De Raad stelde vast dat het beoogde gebruik van het bouwwerk, dat geschikt gemaakt zou worden voor bewoning, niet in overeenstemming was met de bestemmingsplanvoorschriften. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het bouwplan niet voldeed aan de eisen van de Woningwet, die vereist dat een bouwvergunning moet worden geweigerd indien het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in naam der Koningin.

Uitspraak

200204668/1.
Datum uitspraak: 29 januari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 15 juli 2002 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
burgemeester en wethouders van Ede.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2001 hebben burgemeester en wethouders van Ede (hierna: burgemeester en wethouders) aan appellant bouwvergunning verleend voor het veranderen van een berging/hobbyruimte op het perceel [locatie] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 31 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juli 2002, verzonden op 22 juli 2002, heeft de rechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 november 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 16 oktober 2002 heeft [verzoeker] een reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2003, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door G.G.H. Rijkse, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [verzoeker].
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan heeft betrekking op het aanbrengen van ramen en openslaande deuren in een gebouw dat in het verleden met de woning is verbonden.
2.2. Ingevolge artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet moet de bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Kern Ede” heeft het perceel de bestemming “Eengezinshuizen, vrijstaande en dubbele”. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op kaarten als vrijstaande en dubbele eengezinshuizen aangewezen gronden bestemd voor bebouwing met eengezinshuizen, met de daarbij behorende in lid 4 bedoelde bijgebouwen, andere bouwwerken, particuliere zwembaden hieronder niet begrepen, alsmede voor andere werken en tuinen.
Ingevolge het vierde lid, onder b, mogen de achtererven van gronden, aangewezen voor bebouwing van vrijstaande en dubbele eengezinshuizen, worden bebouwd met: bij ieder woning garages, carports, huishoudelijke berg- en werkruimten alsmede ruimten voor bloemen, planten of dieren, zoals een bloemen- of plantenkasje, een volière en een duivenhok.
2.4. Volgens vaste jurisprudentie - bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 november 1996 inzake nr. H01.96.0154, gepubliceerd in JB 1997/7, Rawb 1997, 54 en de Gemeentestem 7049, nr 9. – moet bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming van het perceel kan worden gebruikt, doch mede of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht of veranderd. Het concrete, beoogde gebruik van het bouwwerk vormt op voorhand een reden om bouwvergunning te weigeren, indien op grond van de bouwkundige inrichting of anderszins redelijkerwijs valt aan te nemen dat dit gebruik uitsluitend of mede betrekking heeft op andere doeleinden dan die, waarin de bestemming voorziet. De rechtbank heeft zich, gelet op de door haar in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, met juistheid op het standpunt gesteld dat het bouwplan er (mede) toe strekt het bouwwerk geschikt te maken om als woonruimte in gebruik te nemen. Het beoogde gebruik van het bouwwerk heeft derhalve uitsluitend of mede betrekking op andere doeleinden dan waarin artikel 4, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften voorziet. Het bouwplan is daarom niet in overeenstemming met het bestemmingsplan.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2003
378.