200202857/1.
Datum uitspraak: 29 januari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van De Wolden,
verweerder.
Bij besluit van 12 april 2002, kenmerk 2001/110, heeft verweerder nadere eisen als bedoeld in artikel 5 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna te noemen: het Besluit) gesteld ten aanzien van café “De Kastelein” gelegen op het perceel [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 27 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 23 augustus 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2002, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. J.C. Kant, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. K.F. de Ruiter-Thijssen, ambtenaar van de gemeente, en M. Vrancken, gemachtigde, zijn verschenen.
2.1. Bij het bestreden besluit zijn nadere eisen gesteld als bedoeld in artikel 5 van het Besluit. Verweerder heeft het bestreden besluit voorbereid met toepassing van afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit, voorzover hier van belang, kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen met betrekking tot de in de bijlage opgenomen voorschriften ten aanzien van geluid, voorzover dat in hoofdstuk 4 van die bijlage is aangegeven.
Ingevolge voorschrift 4.1.4, aanhef en onder a en d, van de bijlage behorende bij het Besluit, kan het bevoegd gezag, teneinde te bereiken dat aan de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.6, 1.1.7, 3.4.2, 4.1.1 of 4.1.3 wordt voldaan een nadere eis stellen ten aanzien van:
a. het aanbrengen van technische voorzieningen binnen de inrichting;
d. het in acht nemen van gedragsregels die binnen de inrichting in acht
moeten worden genomen, waaronder regels ten aanzien van aan- en
afrijdend verkeer en komende en gaande bezoekers.
2.3. Appellant kan zich niet verenigen met de in nadere eis A.2 opgenomen verplichting om de geluidbegrenzer af te regelen op een niveau van Leq 64 dB(A). In dat verband voert hij aan dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van het immissiepunt in de boven de biljartruimte van de inrichting gelegen logeerkamer. Deze kamer is volgens appellant geen te beschermen object. Verder betoogt appellant dat inmiddels geluidisolerende maatregelen zijn getroffen en dat uit een in opdracht van hem op 27 maart 2002 uitgevoerde controlemeting geluidisolatie blijkt dat de geluidbegrenzer op een niveau van Leq 80 dB(A) kan worden afgeregeld. Met de uitkomsten van deze controlemeting heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden, aldus appellant. Ook is appellant van mening dat de tweede volzin van nadere eis A.2 te onbepaald is en daarmee in strijd met de rechtszekerheid.
2.3.1. Verweerder stelt dat in de boven de biljartruimte gelegen logeerkamer aan voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit dient te worden voldaan.
2.3.2. Ingevolge nadere eis A.2 moeten de in de inrichting aanwezige muziekinstallaties zijn voorzien van een op de eindversterker gesoldeerde geluidbegrenzer, die van gemeentewege is goedgekeurd. Deze begrenzer moet zijn afgeregeld en verzegeld op een niveau van Leq 64 dB(A), of op de waarde volgend uit het meest recente en door burgemeester en wethouders goedgekeurde meetrapport, waaruit blijkt dat aan de normen van het Besluit wordt voldaan.
Ingevolge voorschrift 1.1.1 uit de bijlage behorende bij het Besluit, voorzover hier van belang, geldt voor het equivalente geluidniveau (LAeq) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, dat:
a. de niveaus op de in tabel I genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
LAeq, in in- of aanpandige woning: 35 dB(A) voor de periode van 07.00-
19.00 uur, 30 dB(A) voor de periode van 19.00-23.00 uur, 25 dB(A)
voor de periode van 23.00-07.00 uur.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder h, van het Besluit, wordt in dit Besluit en de daarop berustende bepalingen verstaan onder woning: een gebouw of gedeelte van een gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd, met uitzondering van een dienst- of bedrijfswoning of een woning die deel uitmaakt van een inrichting.
2.3.3. Verweerder heeft de in nadere eis A.2 afgeregelde begrenzing van Leq 64 dB(A) gebaseerd op het akoestisch onderzoek van [onderzoeksbureau] van 19 maart 2001, rapportnr. 50566r1.doc. Daaruit blijkt dat de boven de biljartruimte gelegen logeerkamer maatgevend is en dat ten hoogste een muziekgeluid van 67 dB(A) mag worden geproduceerd om aan de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit gestelde geluidgrenswaarden te kunnen voldoen. Omdat ingevolge voorschrift 1.1.8 van de bijlage behorende bij het Besluit per 1 december 2002 de bedrijfsduurcorrectie in de nachtperiode niet meer mag worden toegepast, heeft verweerder de waarde van Leq 64 dB(A) in nadere eis A.2 opgenomen.
2.3.4. De Afdeling stelt voorop dat nadere eis A.2 slechts een middel is om aan de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit gestelde geluidgrenswaarden te kunnen voldoen. In tabel I behorende bij voorschrift 1.1.1 zijn onder andere geluidgrenswaarden opgenomen waaraan dient te worden voldaan in in- of aanpandige woningen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de woning van [partij] grenst aan het café en dat [partij] reeds lange tijd ter plaatse woonachtig is. Deze woning bestaat uit een keuken, woonkamer en slaapkamer en een logeerkamer. Deze laatste kamer bevindt zich boven de biljartruimte van het café. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat de toegang tot deze logeerkamer slechts mogelijk is vanuit de woning van [partij]. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat deze logeerkamer deel uitmaakt van de woning van [partij]. Dat oorspronkelijk het huidige café en de huidige woning één geheel vormen doet daaraan niet af. Derhalve dient ook in deze kamer aan de in de bijlage behorende bij het Besluit opgenomen geluidgrenswaarden te worden voldaan.
Inmiddels zouden in het café geluidisolerende maatregelen zijn getroffen en uit de controlemeting van 27 maart 2002 zou blijken dat een andere afregeling van de geluidbegrenzer mogelijk is. Daargelaten de juistheid van deze controlemeting staat vast dat appellant de resultaten van deze meting eerst op 9 april 2002 op het gemeentehuis heeft afgegeven. Uit de stukken is gebleken dat het bestreden besluit in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 9 april 2002 is behandeld. Gelet hierop kon verweerder met deze controlemeting, wat daar ook van zij, geen rekening houden. Overigens merkt de Afdeling op dat de controlemeting is te beschouwen als een meetrapport in de zin van nadere eis A.2 dat ter goedkeuring aan verweerder is aangeboden.
In de tweede volzin van nadere eis A.2 is een andere afregeling van de geluidbegrenzer dan Leq 64dB(A) afhankelijk gemaakt van de goedkeuring door verweerder van een overgelegd meetrapport. De Afdeling is van oordeel dat dit niet in strijd is met de rechtszekerheid, nu tegen de al dan niet goedkeuring van een overgelegd meetrapport de bezwaar- en beroepsmogelijkheden van de Algemene wet bestuursrecht open staan. Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat de resultaten van het akoestisch onderzoek van 19 maart 2001 als zodanig niet zijn bestreden, heeft verweerder nadere eis A.2 in redelijkheid kunnen stellen.
2.4. Appellant is van mening dat de nadere eisen A.1 en A.8 niet akoestisch zijn onderbouwd.
2.4.1. Ingevolge nadere eis A.1 moeten de ramen en deuren van de inrichting, wanneer binnen de inrichting muziek ten gehore wordt gebracht, gesloten zijn, behalve voor het onmiddellijk doorlaten van personen.
Ingevolge nadere eis A.8 moet(en) de toegangsdeur(en) zijn voorzien van een goed werkende dranger, in combinatie met een zogenoemde dictator.
2.4.2. Verweerder heeft gesteld dat uit een akoestisch onderzoek van 23 maart 2000 blijkt dat bij niet aanpandige woningen aan de geluidgrenswaarden zoals neergelegd in voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit kan worden voldaan. Bij het uitvoeren van de meting waren de ramen en deuren van de inrichting echter gesloten, zodat niet onaannemelijk is dat bij openstaande ramen en deuren niet aan de geluidgrenswaarden kan worden voldaan. In dat verband heeft verweerder er op gewezen dat hij veel klachten over geluidoverlast heeft ontvangen bij het openstaan van de ramen en deuren.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder de nadere eisen A.1 en A.8 in redelijkheid heeft kunnen stellen.
2.5. Appellant kan zich niet verenigen met nadere eis A.6. Hij is van mening dat het bevoegd gezag de controlerende instantie is en dat appellant niet kan worden verplicht zelf controlemetingen te verrichten.
2.5.1. In nadere eis A.6 is bepaald dat indien wijzigingen van de reeds aangebrachte akoestische voorzieningen daartoe aanleiding geven, het bevoegd gezag de exploitant opdracht kan geven tot het laten verrichten van een geluids-isolatiemeting (op kosten van de exploitant). Dit onderzoek moet worden uitgevoerd conform de handleiding “Meten en rekenen industrielawaai 1999”. Het verslag van de meting en de meetresultaten moeten bij het bevoegd gezag worden ingeleverd. Indien uit de meetresultaten blijkt dat – om de normen van het Besluit te waarborgen – de maximale waarde van het brongeluid lager moet zijn dan het ingestelde geluidniveau, stellen B&W conform het gestelde in voorschrift 3 een maximale waarde vast waarop de geluidbegrenzer moet worden afgesteld. In dat geval moet de geluidbegrenzer binnen een week nadat de waarde door B&W is bepaald, op dit nieuwe niveau worden afgeregeld en verzegeld. Dit afregelen en verzegelen moet conform voorschrift 3 gebeuren.
2.5.2. Uit artikel 5 van het Besluit volgt dat het bevoegd gezag slechts nadere eisen kan stellen met betrekking tot de in de bijlage opgenomen voorschriften ten aanzien van geluid, voorzover dat in hoofdstuk 4 van die bijlage is aangegeven. De Afdeling stelt vast dat paragraaf 4.1 van de bijlage behorende bij het Besluit geen grondslag biedt om nadere eis A.6 te stellen. Gelet hierop is nadere eis A.6 in strijd met artikel 5 van het Besluit.
2.6. Appellant heeft bezwaar tegen het in nadere eis A.7 opgenomen verbod om levende muziek ten gehore te brengen. Deze nadere eis is volgens appellant overbodig gelet op nadere eis A.5.
2.6.1. Verweerder stelt dat nadere eis A.7 een uitzondering vormt op nadere eis A.5 en dat hij betrekking heeft op live-muziek waarbij de muziek niet ten gehore wordt gebracht via de in de inrichting aanwezige en afgeregelde muziekinstallatie. Verder stelt verweerder dat bij live-muziek over het algemeen meer dan 80 dB(A) wordt geproduceerd, zodat de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit opgenomen geluidgrenswaarden worden overschreden. Daarbij baseert hij zich op informatie van de Nederlandse Stichting Geluidhinder.
2.6.2. Ingevolge nadere eis A.5 mag in de inrichting alleen muziek ten gehore worden gebracht via de onder voorschrift 3 bedoelde muziekinstallatie(s).
Ingevolge nadere eis A.7 is het verboden in de inrichting levende muziek ten gehore te brengen. Hiervan mag worden afgeweken indien het past binnen de 12-dagen regeling die de gemeente (jaarlijks) vaststelt.
2.6.3. De Afdeling begrijpt nadere eis A.7 in samenhang met nadere eis A.5 zo dat het verboden is in de inrichting levende muziek ten gehore te brengen, tenzij deze ten gehore wordt gebracht via de in de inrichting aanwezige en afgeregelde muziekinstallatie. Het ten gehore brengen van levende muziek via een andere muziekinstallatie dan de blijkens de aanvraag in de inrichting aanwezige en afgeregelde muziekinstallatie is slechts mogelijk indien het past binnen de 12-dagen regeling.
De Afdeling acht het niet onaannemelijk dat bij het ten gehore brengen van levende muziek via een andere muziekinstallatie dan de in de inrichting aanwezige en afgeregelde installatie, gelet op de gangbare geluidproductie bij het ten gehore brengen van zogenoemde levende muziek, niet aan de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit gestelde geluidgrenswaarden kan worden voldaan. Gelet hierop heeft verweerder nadere eis A.7 in redelijkheid kunnen stellen.
2.7. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient wat nadere eis A.6 betreft te worden vernietigd. Het beroep is voor het overige ongegrond.
2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De kosten voor het deskundigenrapport van 27 maart 2002 komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat dit rapport moet worden aangemerkt als een meetrapport in de zin van nadere eis A.2 en derhalve niet in de onderhavige procedure behoeft te worden betrokken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van De Wolden van 12 april 2002, kenmerk 2001/110, voorzover het nadere eis A.6 betreft;
III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van De Wolden in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 694,11, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente De Wolden te worden betaald aan appellant;
V. gelast dat de gemeente De Wolden aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Plambeck
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2003