ECLI:NL:RVS:2003:AF3916

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204573/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongeldigverklaring rijbewijs wegens alcoholmisbruik

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, die op 27 juni 2002 het beroep ongegrond verklaarde. De appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat, dat op 8 oktober 2001 was genomen. Dit besluit verklaarde het rijbewijs van de appellant ongeldig op basis van de resultaten van twee onderzoeken die aantoonden dat hij niet voldeed aan de geschiktheidseisen voor het besturen van een motorrijtuig, met name vanwege alcoholmisbruik.

De appellant betwistte de conclusies van de onderzoeken en voerde aan dat zijn huisarts en internist geen alcoholgebruik constateerden. Hij verwees naar de betrouwbaarheid van de gebruikte onderzoeksmethode en stelde dat de diagnose van alcoholmisbruik niet gerechtvaardigd was. De minister had zijn standpunt gebaseerd op de bevindingen van twee psychiaters die de diagnose misbruik van alcohol stelden, ondersteund door laboratoriumonderzoek. De verhoogde bloedwaarden van bepaalde enzymen werden als bewijs gezien voor overmatig alcoholgebruik.

De Raad van State oordeelde dat de minister terecht had gehandeld op basis van de onderzoeken en dat de argumenten van de appellant niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. De Raad bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd in het openbaar gedaan op 5 februari 2003.

Uitspraak

200204573/1.
Datum uitspraak: 5 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te
's-Hertogenbosch van 27 juni 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2001 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) op basis van de uitslagen van twee onderzoeken vastgesteld dat appellant niet voldoet aan de eisen van geschiktheid, waaraan hij gezien het aan hem afgegeven rijbewijs moet voldoen. Daarbij is tevens het rijbewijs van appellant ongeldig verklaard voor alle categorieën.
Bij besluit van 25 maart 2002 heeft de minister het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juni 2002, verzonden op 12 juli 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 oktober 2002 heeft de minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2003, waar appellant in persoon is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant verzet zich in hoger beroep tegen de conclusie van de voorzieningenrechter dat uit de onderzoeken naar voren komt dat bij hem nog steeds sprake is van alcoholmisbruik. Volgens hem is onvoldoende rekening gehouden met het feit dat zijn huisarts en internist menen dat er geen sprake is van alcoholgebruik. Hij wijst er op dat het Centraal Bureau Rijbewijzen zelf heeft verklaard dat de gebruikte onderzoeksmethode slechts voor 95% betrouwbaar is. Ter zitting heeft appellant betoogd dat de uitslagen van het eerste onderzoek de diagnose misbruik van alcohol niet rechtvaardigden. Ter ondersteuning hiervan heeft hij een tweetal artikelen uit de litteratuur betreffende studies van de diverse detectiemethoden die worden gehanteerd ter opsporing van alcoholgebruik alsmede een reactie daarop door een klinisch chemicus, verbonden aan het Maasziekenhuis, overgelegd.
2.2. Vastgesteld wordt dat de minister zijn standpunt heeft gebaseerd op de uitslagen van de geneeskundige onderzoeken door twee psychiaters, die ieder voor zich, aan de hand van een classificatiesysteem van psychiatrische afwijkingen, de zogenoemde DSM-IV criteria, in combinatie met een laboratoriumonderzoek, de diagnose misbruik van alcohol hebben gesteld. Dit betekent dat de diagnose door beide geconsulteerde artsen is gesteld aan de hand van het geheel van bevindingen uit zowel lichamelijk, psychiatrisch en laboratorium onderzoek. De verhoogde waarden uit het bloedonderzoek van de percentages CDT, GGT en ASAT vormen daarbij niet het enige bewijs, maar ondersteunen de conclusies van de psychiaters dat sprake is van overmatig alcoholgebruik. Niet gebleken is dat de geneeskundige onderzoeken door de beide specialisten niet zorgvuldig zijn uitgevoerd. Hetgeen appellant in hoger beroep nog aanvoert met betrekking tot zijn stelling dat uit het eerste onderzoek verkeerde conclusies zijn getrokken, is onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden. Afgezien daarvan blijft de op grond van het tweede onderzoek gestelde diagnose dat sprake was van misbruik van alcohol onaangetast. Ook de tweede keurend zenuwarts [naam arts] heeft immers op basis van de gegevens uit anamnese alsmede aanvullend lichamelijk intern, neurologisch en laboratoriumonderzoek, geconcludeerd dat voor de verhoging van de GGT en de ASAT, geen andere oorzaak aan te wijzen was dan overmatig alcoholgebruik. De minister heeft in het onderhavige geval dan ook op de uitslagen van beide onderzoeken mogen afgaan en terecht een mogelijk andere oorzaak voor de verhoogde bloedwaarden niet aannemelijk geacht. Mitsdien heeft hij zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat appellant ongeschikt is om een motorrijtuig te besturen en het rijbewijs van appellant ongeldig verklaard voor alle categorieën. De voorzieningenrechter is tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Matulewicz
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2003
367.