ECLI:NL:RVS:2003:AF3939

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201878/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.A.M. van Angeren
  • M.G.J. Parkins-de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake handhaving detailhandelactiviteiten slachthuis in Haaksbergen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester en wethouders van Haaksbergen tegen een uitspraak van de rechtbank te Almelo. De rechtbank had op 6 maart 2002 geoordeeld dat de burgemeester en wethouders ten onrechte een verzoek om handhavend optreden tegen detailhandelactiviteiten van het Slachthuis Haaksbergen hadden afgewezen. De burgemeester en wethouders hadden in hun besluit van 17 augustus 2000 geweigerd om op te treden tegen de verkoop van vleesproducten aan particulieren vanuit het slachthuis, omdat zij meenden dat deze activiteiten onder het overgangsrecht vielen. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester en wethouders niet voldoende hadden aangetoond dat de verkoop van niet ter plaatse vervaardigde goederen al vóór de peildatum plaatsvond. De rechtbank vernietigde het besluit van de burgemeester en wethouders en veroordeelde hen tot vergoeding van proceskosten aan de verzoekers.

In hoger beroep betoogden de burgemeester en wethouders dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat niet was komen vast te staan dat de verkoop van niet ter plaatse vervaardigde goederen al plaatsvond vóór de peildatum. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dit betoog verworpen en bevestigd dat het aan de burgemeester en wethouders was om de feiten te stellen die hun beroep op het overgangsrecht rechtvaardigden. De Afdeling oordeelde verder dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de uitbreiding van de detailhandelactiviteiten na de peildatum niet gelegaliseerd kon worden. De burgemeester en wethouders kunnen hiervoor vrijstelling verlenen op basis van het bestemmingsplan.

De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de proceskostenveroordeling en de burgemeester en wethouders veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de verzoekers. De zaak is terugverwezen naar de burgemeester en wethouders om opnieuw op het bezwaar van de verzoekers te beslissen.

Uitspraak

200201878/1.
Datum uitspraak: 5 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Haaksbergen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Almelo van 6 maart 2002 in het geding tussen:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2], beide gevestigd te [plaats]
en
appellanten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 augustus 2000 hebben appellanten (hierna: burgemeester en wethouders) een verzoek van [verzoekers] om handhavend optreden tegen detailhandelactiviteiten van de besloten vennootschap Slachthuis Haaksbergen B.V. (hierna: het Slachthuis) vanuit het aan de Spoelsterstraat 53 te Haaksbergen (hierna: het perceel) gevestigde slachthuis afgewezen.
Bij besluit van 28 juni 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door [verzoekers] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 maart 2002, verzonden op die dag, heeft de rechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoekers] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en burgemeester en wethouders veroordeeld in de proceskosten van [verzoekers] tot een bedrag van € 644,00. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 17 april en 8 mei 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 augustus 2002 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. R.H. Willems en drs. P.G.H. Vaanholt, beiden ambtenaar van de gemeente, en [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse sedert 2 september 1999 geldende bestemmingsplan “Haaksbergen-Dorp, deelplan Eibergsestraat-West e.o.” rust op het perceel de bestemming “Bedrijfsdoeleinden” met de nadere aanduiding “slachterij”.
Ingevolge artikel 9, lid A, onder 1, van de planvoorschriften, voorzover thans van belang, zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van het (groot)handels-, ambachtelijke, nijverheids- en/of industriële bedrijf. Ingevolge die bepaling, onder 2, voorzover thans van belang, zijn de gronden, indien en voorzover als zodanig op de kaart aangegeven, tevens bestemd voor een slachterij.
Ingevolge artikel 27, lid A, is het verboden gronden en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming. Ingevolge lid B wordt onder strijdig gebruik, als bedoeld in lid A, in ieder geval verstaan het gebruik van de in artikel 9 bedoelde gronden en opstallen voor detailhandel. Ingevolge lid C, aanhef en onder ten eerste, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid B, voor de uitoefening van de detailhandel in goederen, welke ter plaatse zijn vervaardigd, bewerkt of hersteld. Ingevolge lid E mag het gebruik van gronden en opstallen, strijdig met het plan op het tijdstip van het van rechtskracht worden daarvan, worden gehandhaafd. Ingevolge lid F is wijziging van het met het plan strijdige gebruik van gronden en opstallen verboden, tenzij door deze wijziging van het gebruik de afwijking van het plan niet wordt vergroot.
Ingevolge artikel 29 is overtreding van het bepaalde in artikel 27, lid A, een strafbaar feit, als bedoeld in artikel 59 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.2. Burgemeester en wethouders hebben aan de weigering om handhavend tegen de verkoop van vleesproducten aan particulieren vanuit het slachthuis op te treden ten grondslag gelegd dat de reeds op het moment van het van kracht worden van het bestemmingsplan op 2 september 1999 (hierna: de peildatum) bestaande detailhandelsactiviteiten onder het overgangsrecht vallen en dat de daarna plaatsgevonden uitbreiding van die activiteiten niet strafbaar is gesteld in artikel 29. Zij hebben voorts aannemelijk geacht dat ten tijde van de peildatum reeds detailhandel in niet ter plaatse vervaardigde vleesproducten plaatsvond. De in de beslissing op bezwaar neergelegde slotsom is dat zij niet tegen de detailhandelactiviteiten vanuit het slachthuis kunnen optreden.
2.3. Burgemeester en wethouders betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat de verkoop van niet ter plaatse vervaardigde of bewerkte goederen al plaatsvond vóór de peildatum, zonder het Slachthuis in de gelegenheid te stellen dat aan te tonen.
Dit betoog faalt. Als onbetwist moet worden aangenomen dat vóór de peildatum detailhandel in ter plaatse verwerkt vlees vanuit het slachthuis plaatsvond, waarvoor één koelvitrine beschikbaar was en dat na de peildatum een nieuwe verkoopruimte is gecreëerd, waarin de koelvitrine, een toonbank en twee diepvriezers zijn geplaatst. In de beslissing op bezwaar hebben burgemeester en wethouders, naar de rechtbank terecht overweegt, met betrekking tot de detailhandel in niet ter plaatse vervaardigde vleesproducten niet gemotiveerd op grond waarvan zij aannemelijk hebben geacht dat die handel ten tijde van de peildatum reeds plaatsvond. Daarbij heeft de rechtbank terecht als uitgangspunt genomen dat het aan degene is die zich op het overgangsrecht beroept om de feiten te stellen en aannemelijk te maken die dat beroep rechtvaardigen. Op dat punt is de beslissing op bezwaar niet deugdelijk gemotiveerd. Het was niet aan de rechtbank te onderzoeken of aan de beslissing op bezwaar alsnog een deugdelijke motivering ten grondslag kon worden gelegd.
2.4. Het betoog van burgemeester en wethouders dat de rechtbank heeft miskend dat zij op grond van artikel 27, lid F, niet handhavend konden optreden, omdat artikel 29 niet mede daarop betrekking heeft, faalt evenzeer. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat voor de vraag of met bestuursdwang kan worden opgetreden niet van belang is of overtreding van het betrokken voorschrift ook strafbaar is.
2.5. Wèl heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de uitbreiding van de detailhandelactiviteiten na de peildatum niet krachtens het bestemmingsplan gelegaliseerd kan worden. In zoverre de uitbreiding betrekking heeft op ter plaatse vervaardigde of bewerkte goederen, kunnen burgemeester en wethouders daarvoor krachtens voormeld artikel 27, lid C, vrijstelling verlenen. Over de aanwending van die bevoegdheid hebben zij zich in de beslissing op bezwaar niet uitgelaten.
2.6. Evenzeer slaagt het betoog van burgemeester en wethouders dat de rechtbank de hoogte van de te vergoeden proceskosten ten onrechte niet in overeenstemming met de bijlage, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, heeft vastgesteld. Op grond van de door de advocaat van [verzoekers] in beroep verrichte proceshandelingen moest 1 punt worden toegekend, uitmondend in een waarde van € 322,00.
2.7. Het hoger beroep is in zoverre gegrond. De aangevallen uitspraak komt in aanmerking voor vernietiging wat betreft de proceskostenveroordeling. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling burgemeester en wethouders alsnog veroordelen tot vergoeding van de door [verzoekers] gemaakte proceskosten tot het vermelde bedrag, dat aan hen betaald dient te worden door de gemeente Haaksbergen. Nu de aangevallen uitspraak verder terecht strekt tot vernietiging van de beslissing op bezwaar moet die met verbetering van gronden, zoals aangegeven in rechtsoverweging 2.6, voor het overige worden bevestigd. Met inachtneming van hetgeen daar is overwogen, moeten burgemeester en wethouders opnieuw op het bezwaar van [verzoekers] beslissen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Almelo van 6 maart 2002 in zaak 01/538 GEMWT AQ1 A, voorzover burgemeester en wethouders van Haaksbergen daarbij zijn veroordeeld in de door [verzoekers] gemaakte proceskosten tot een bedrag € 644,00;
III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Haaksbergen in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Haaksbergen aan appellant te worden betaald;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. draagt burgemeester en wethouders van Haaksbergen op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2003
27-378.