ECLI:NL:RVS:2003:AF3952

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202749/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering bouwvergunning voor caravanstalling in Eersel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, die op 3 april 2002 het beroep ongegrond verklaarde tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Eersel om een bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een caravanstalling. De weigering was gebaseerd op het feit dat het bouwplan niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De rechtbank oordeelde dat de burgemeester en wethouders niet bevoegd waren om de vrijstelling te verlenen, aangezien niet aan de vereisten was voldaan. Appellant stelde dat de burgemeester en wethouders verplicht waren om een voorbereidingsbesluit te nemen, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wees erop dat alleen de gemeenteraad daartoe bevoegd is. Daarnaast werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel van appellant verworpen, omdat de door hem genoemde uitbreiding van een supermarkt niet vergelijkbaar was met de uitbreiding van de caravanstalling. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de bouwvergunning moest worden geweigerd wegens strijd met de Woningwet. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

200202749/1.
Datum uitspraak: 5 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 3 april 2002 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Eersel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eersel (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd aan appellant bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een caravanstalling op het perceel [locatie] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 10 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het ongedateerde advies van de Commissie van Advies voor de Bezwaarschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 3 april 2002, verzonden op 11 april 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 22 mei 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 20 augustus 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. R.G.A. Wouters, advocaat te Boekel, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door P.M.H.M. Bakermans, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant heeft een bouwaanvraag ingediend voor de uitbreiding van de bestaande (agrarische) bedrijfsbebouwing ten behoeve van een door hem op het perceel geëxploiteerde caravanstalling.
2.2. Niet in geschil is dat het bouwplan slechts vergund kan worden na het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zoals dit gold tot 3 april 2000 (hierna: WRO). De rechtbank heeft terecht overwogen dat burgemeester en wethouders niet bevoegd waren tot het verlenen van die vrijstelling, nu aan de wettelijke vereisten voor toepassing van deze procedure niet was voldaan. Voorzover appellant betoogt dat burgemeester en wethouders gehouden waren een voorbereidingsbesluit te nemen, wijst de Afdeling erop dat ingevolge artikel 21 van de WRO uitsluitend de gemeenteraad bevoegd is tot het nemen van een voorbereidingsbesluit en dat op burgemeester en wethouders niet de plicht rust de gemeenteraad te verzoeken een zodanig besluit te nemen. Hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de wenselijkheid van de vrijstelling, de planologische aanvaardbaarheid van het bouwplan en zijn persoonlijke omstandigheden maakt dit niet anders.
Appellant heeft overigens zelf reeds bij de gemeenteraad een verzoek om medewerking aan het bouwplan ingediend. De gemeenteraad heeft op 8 juli 1999 overeenkomstig een voorstel van burgemeester en wethouders hierop afwijzend beslist.
2.3. Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel, voorzover dit al niet te laat is gedaan, kan niet slagen, nu de door appellant genoemde uitbreiding van de supermarkt niet op één lijn te stellen is met de veel omvangrijkere uitbreiding van de caravanstalling.
2.4. Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat burgemeester en wethouders gehouden waren de bouwvergunning wegens strijd met artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet te weigeren.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. van Meurs
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2003
47-422.