ECLI:NL:RVS:2003:AF4705

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203279/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • A. Kosto
  • Th.G. Drupsteen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan bedrijventerrein De Loop en verlegging Molenbeek

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Loop" door de gemeenteraad van Echt, dat op 13 september 2001 is vastgesteld. Het college van gedeputeerde staten van Limburg heeft op 23 april 2002 besloten om goedkeuring te verlenen aan dit bestemmingsplan. Appellante sub 1 en appellante sub 2 hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 3 februari 2003 behandeld. Appellante sub 1 heeft bezwaren tegen de onthouding van goedkeuring aan het plandeel dat betrekking heeft op de huidige loop van de Molenbeek en de verlegging daarvan. Zij stelt dat de reservering van 15 meter voor de verlegging van de Molenbeek voldoende is voor de afvoer van water, terwijl verweerder een reservering van 30 meter noodzakelijk acht. Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan het plandeel omdat de vorm van de waterloop niet in overeenstemming is met de uitgangspunten van het provinciale beleid, dat gericht is op het herstellen van veerkrachtige watersystemen.

Appellante sub 2 heeft bezwaar tegen de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" op haar gronden, waar bodemverontreiniging wordt verwacht. De Afdeling overweegt dat het nieuwe onderzoeksrapport van appellante niet kan worden betrokken bij de beoordeling van het bestreden besluit, dat op basis van de feiten ten tijde van de besluitvorming moet worden getoetst. De Afdeling komt tot de conclusie dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en verklaart de beroepen ongegrond.

Uitspraak

200203279/1.
Datum uitspraak: 19 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2001 heeft de gemeenteraad van Echt, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 augustus 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Loop".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 april 2002, kenmerk 2002/16044, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 14 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2002, en appellante sub 2 bij brief van 20 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2002, beroep ingesteld. Appellante sub 1 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 15 juli 2002.
Bij brief van 29 augustus 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2003, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door mr. J. Roeleveld, advocaat te Heerlen, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. C.J.H. Vanwersch-Maes, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voor het college van burgemeester en wethouders van Echt zijn verschenen A. de Hoon en M. Janssen, ambtenaren van de gemeente. Voorts is als partij gehoord het waterschap Roer en Overmaas, vertegenwoordigd door drs. H. Winteraeken, ambtenaar van het waterschap.
2. Overwegingen
2.1. Het plangebied wordt in grote lijnen aan de noordelijke en oostelijke zijde begrensd door de Molenbeek, aan de zuidzijde door de Palmbrugweg en de bocht in de voormalige trambaan en aan de westkant door het Julianakanaal.
Met het plan wordt beoogd de juridisch-planologische regelingen voor het bedrijventerrein De Loop aan te passen en te actualiseren. Tevens voorziet het plan in een verlegging van het meest noordelijke deel van de Molenbeek nabij de Havenweg, dat verplaatst wordt om een kleinschalige uitbreiding van het bedrijventerrein mogelijk te maken.
Bij zijn bestreden besluit heeft verweerder het plan grotendeels goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellante sub 1, die gronden aan weerszijden van de Molenbeek in eigendom heeft, heeft bezwaren tegen de onthouding van goedkeuring aan het plandeel dat betrekking heeft op de huidige loop van de Molenbeek, het tracé voor de verlegging van de beek en het hiertussen gelegen gebied. Zij stelt dat voor de verlegging van de Molenbeek in het plan is voorzien in een strook grond van 15 meter breed en dat dit voor de afvoer van water uit de omgeving voldoende is. De Molenbeek is thans een smalle, nagenoeg droge beek. De door verweerder gewenste reservering van 30 meter voor het nieuwe tracé is niet noodzakelijk. Volgens haar is de in het plan opgenomen vorm van de nieuwe Molenbeek juist een verbetering ten opzichte van de bestaande situatie. Appellante wijst erop dat de uitbreiding van het bedrijfsterrein, waarvoor de Molenbeek wordt verlegd, is bedoeld als compensatie voor industriegrond aan de Bellekeweg, die zij aan de gemeente heeft afgestaan.
2.4. Verweerder heeft bij zijn bestreden besluit het plandeel in kwestie in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft hieraan goedkeuring onthouden omdat de vorm van de waterloop zoals die is weergegeven op de plankaart, met een recht verloop, een onnatuurlijke bocht en onvoldoende ruimte voor natuurlijke processen en het voorkòmen van wateroverlast, niet in overeenstemming is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Dit beleid is erop gericht veerkrachtige watersystemen te herstellen waarbij de ecologische functie voorop staat. Omdat het toekomstig tracé van de beek nog in overleg met het waterschap Roer en Overmaas moet worden bepaald en daarmee de uitvoerbaarheid van het plan voor dit gedeelte onvoldoende vaststaat, vindt verweerder het - met het oog op het in het kader van artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening op te stellen nieuwe plan - noodzakelijk eveneens goedkeuring te onthouden aan het plandeel dat betrekking heeft op het tracé van de huidige beek, een beschermingszone van 30 meter en op het gebied tussen de huidige beekloop en de in het plan voorziene loop van de beek.
2.4.1. De Afdeling overweegt het volgende.
Ingevolge de doeleindenomschrijving in artikel 18, lid A, van de voorschriften van het plan zijn – voor zover hier van belang - de als “Watergang” aangewezen gronden bestemd voor het ontvangen, bergen en/of afvoeren van water, het ontvangen, tijdelijk bergen en daarna geleidelijk lozen dan wel verzinken van water alsmede ter plaatse van de aanduiding “beschermingszone watergang” voor beheer en onderhoud van de watergang en de andere aan de gronden gegeven bestemmingen. In lid B, onder 1.1 (beschrijving in hoofdlijnen), van dit artikel is bepaald dat aan de nieuwe loop van de Molenbeek binnen een zone met een breedte van 15 meter de mogelijkheid tot meanderen wordt geboden.
De Afdeling stelt vast dat het de bedoeling van verweerder is dat langs het tracé van de verlegde Molenbeek aan weerszijden een zone van 15 meter breed wordt gereserveerd voor de meandering van de beek en een – gelet op de doeleindenomschrijving - adequate inrichting langs de watergang (kaden en groene afscheiding of overgangszone). Deze reservering dient zijn beslag te krijgen in een nieuw plan dat in verband met artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening moet worden opgesteld voor het toekomstig tracé van de beek.
2.4.2. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft daarom terecht goedkeuring onthouden aan het desbetreffende plandeel. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van appellante sub 1 is ongegrond.
2.5. Appellante sub 2 komt op tegen de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming “Bedijfsdoeleinden” dat betrekking heeft op haar gronden, kadastraal bekend gemeente Echt, sectie K, nos. 5677, 1471 en 1472.
Verweerder is in zijn bestreden besluit hiertoe overgegaan omdat op de desbetreffende locatie, die in gebruik is geweest bij de voormalige ploegenfabriek Goudland, bodemverontreiniging wordt verwacht en verweerder het daarom nodig vindt dat een nader bodemonderzoek ter plaatse wordt ingesteld.
Bij haar beroepschrift heeft appellante een rapport van 18 mei 2002 over een verkennend bodemonderzoek overgelegd, opgesteld door [onderzoeksbureau] dat in haar opdracht en in overleg met de gemeente is verricht. In verband hiermee wenst zij dat alsnog goedkeuring wordt verleend aan het plandeel in kwestie.
2.5.1. De Afdeling stelt vast dat appellante niet van mening is dat verweerder in strijd met het recht goedkeuring heeft onthouden aan het desbetreffende plandeel. Het beroep van appellante is erop gericht dat de Afdeling alsnog goedkeuring verleent op basis van het verkennend bodemonderzoek dat appellante heeft laten instellen naar aanleiding van het besluit van verweerder om goedkeuring te onthouden. Echter, gelet op het feit dat de toetsing van het bestreden besluit door de Afdeling wordt verricht aan de hand van de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, kan dit nieuwe onderzoeksrapport niet in de beschouwingen worden betrokken.
Het beroep van appellante sub 2 is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. Th.G. Drupsteen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2003
177.