200202192/1.
Datum uitspraak: 19 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe,
verweerder.
Bij besluit van 5 juli 2001, kenmerk bwm/u01/5998, heeft verweerder het door appellanten ingediende verzoek om handhavend op te treden tegen het garagebedrijf annex tankstation van [vergunninghouder], gelegen op het perceel [locatie] te Andelst afgewezen.
Bij besluit van 10 april 2002, verzonden op 15 april 2002, kenmerk BWM/KV/02/3390, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 16 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 18 april 2002, beroep ingesteld.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2003, waar appellanten in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door T. Ahoud en T. Polman, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. L.J.H. de Vink, advocaat te Utrecht.
2.1. De inrichting betreft een garagebedrijf en een verkooppunt voor motorbrandstoffen, waaronder LPG. De woning van appellanten is gelegen naast deze inrichting.
2.2. Appellanten stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte hun verzoek om handhavend op te treden ten aanzien van de situering van het vulpunt ten opzichte van de erfgrens heeft afgewezen en het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond heeft verklaard. Appellanten gaan ervan uit dat het vulpunt is verplaatst. Dit baseren zij op het feit dat de locatie van het vulpunt, zoals aangegeven op de tekening behorend bij de hinderwetvergunning van 1978, afwijkt van recentere tekeningen van de inrichting. Gelet hierop is huns inziens sprake van een LPG-tankstation klasse A en geldt de in voorschrift 4.2.4 van het Besluit LPG-tankstations milieubeheer (hierna: het Besluit) opgenomen afstandseis van vijf meter tussen vulpunt en erfafscheiding onverkort.
2.2.1. Verweerder betoogt dat van verplaatsing geen sprake is. Het vulpunt is – in afwijking van de bij de hinderwetvergunning behorende tekening – meer naar voren gerealiseerd. Deze locatie komt overeen met de locatie zoals onder meer aangegeven op de tekening behorend bij de aanvraag om een revisievergunning. Nu vóór 1984 een hinderwetvergunning is verleend en binnen een afstand van 20 meter van het vulpunt zich geen woning of categorie II-object bevindt, is zijns inziens sprake van een LPG-tankstation klasse B, waarvoor ingevolge voorschrift 4.2.7 overgangsrecht geldt.
2.2.2. Blijkens de begrippenlijst, opgenomen in §1 van bijlage I bij het Besluit, is een LPG-tankstation klasse A een LPG-tankstation ten behoeve waarvan vóór 1 juli 1984 een hinderwetvergunning is verleend en waarbij zich, na realisatie van de in voorschrift 4.6.1 bedoelde verplaatsing, tevens binnen 20 meter afstand van het vulpunt of van het reservoir (gerekend vanaf de aansluitpunten van de leidingen, alsmede het bovengrondse deel van de leidingen en de pomp bij het reservoir) een woning van derden of een object categorie II bevindt.
Blijkens de begrippenlijst is een LPG-tankstation klasse B een LPG-tankstation ten behoeve waarvan vóór 1 juli 1984 een hinderwetvergunning is verleend en dat niet behoort tot een LPG-tankstation klasse A.
Ingevolge voorschrift 4.6.1 van bijlage I bij het Besluit moeten het reservoir en het vulpunt, indien zich bij een LPG-tankstation, ten behoeve waarvan voor 1 juli 1984 een hinderwetvergunning is verleend, binnen 20 meter van het reservoir (gerekend vanaf de aansluitingspunten van de leidingen op het reservoir, alsmede het bovengrondse deel van de leidingen en de pomp bij het reservoir) of van het vulpunt woningen van derden of objecten categorie II bevinden, tot buiten genoemde afstand worden verplaatst.
Ingevolge voorschrift 4.2.4 van bijlage I bij het Besluit, voorzover hier van belang, moet de afstand tussen het vulpunt en de erfafscheiding ten minste vijf meter bedragen.
Ingevolge voorschrift 4.2.7, aanhef en onder a, van bijlage I bij genoemd Besluit, voorzover hier van belang, mag deze afstand korter zijn, indien op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt bij een LPG-tankstation klasse B niet wordt voldaan aan de in voorschrift 4.2.4 vermelde afstand, met dien verstande dat de afstand niet verder mag worden verkleind bij verplaatsing van de ligging van vulpunt, aflevertoestel of reservoir.
2.2.3. Vaststaat dat in 1978 een hinderwetvergunning is verleend. De stukken en het verhandelde ter zitting bieden geen grond om aan te nemen dat het vulpunt op enig moment na de vergunningverlening is verplaatst, daargelaten of verplaatsing ervan relevant is voor de toepassing van het Besluit. Niet betwist is dat binnen een afstand van 20 meter vanaf het vulpunt geen woningen of categorie II-objecten zijn gelegen; appellanten hebben ter zitting bevestigd dat deze afstand ongeveer 22 meter bedraagt. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat sprake is van een LPG-tankstation klasse B, waarvoor ingevolge voorschrift 4.2.7, aanhef en onder a, geldt dat de afstand tussen het vulpunt en de erfafscheiding minder dan vijf meter mag bedragen. Nu niet is gebleken dat de desbetreffende afstand is verkleind, is de Afdeling van oordeel dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat wat betreft de situering van het vulpunt ten opzichte van de erfgrens geen sprake is van een overtreding.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. E.M.H. Hirsch Ballin en mr. K. Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2003