ECLI:NL:RVS:2003:AF4724

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200181/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.A.E. van der Does
  • W. van den Brink
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van overschrijdingsbedragen door de gemeenteraad van Ter Aar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de raad van de gemeente Ter Aar tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. De raad had op 10 december 1998 de overschrijdingsbedragen over het tijdvak 1991-1995 definitief vastgesteld. Gedeputeerde staten van Zuid-Holland verklaarden het administratief beroep van de stichting "De Woudse Venen" ongegrond. De rechtbank oordeelde echter op 22 november 2001 dat het beroep van de stichting gegrond was en vernietigde de beslissing van de gedeputeerde staten. De raad heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij de gronden zijn aangevuld in brieven van januari en februari 2002.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 16 december 2002 behandeld. De raad werd vertegenwoordigd door drs. A.B.C.M.E. Linders en R. Toussain, terwijl de gedeputeerde staten werden vertegenwoordigd door mr. J.H. Brandjes en mr. A.J. Verplak. De stichting was vertegenwoordigd door gemachtigden. De Raad van State heeft overwogen dat de gemeenteraad in de jaren 1991 tot en met 1995 de jaarlijkse vaststelling van de ontvangsten en uitgaven heeft verzuimd, en dat de definitieve vaststelling in 1998 niet in overeenstemming was met de Wet op het basisonderwijs (WBO).

De Raad van State concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de raad in strijd met de wet heeft gehandeld door het totaal van de reserve op het saldo van de ontvangsten en uitgaven over het tijdvak 1991-1995 in mindering te brengen. Het hoger beroep van de raad is ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Gedeputeerde staten van Zuid-Holland worden veroordeeld in de proceskosten van de stichting, die zijn vastgesteld op € 644,00, te betalen aan de stichting "De Woudse Venen".

Uitspraak

200200181/1.
Datum uitspraak: 19 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Ter Aar,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 22 november 2001 in het geding tussen:
de stichting "De Woudse Venen", gevestigd te Ter Aar
en
gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 december 1998 heeft appellant (hierna: de raad) de overschrijdingsbedragen over het tijdvak 1991-1995 definitief vastgesteld.
Bij besluit van 11 september 2001 hebben gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: gedeputeerde staten) het daartegen door de vereniging "Vereniging voor Protestants Christelijk Onderwijs te Ter Aar", thans de stichting "De Woudse Venen" (hierna: de Stichting) ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 november 2001, verzonden op 3 december 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door de Stichting ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing op beroep vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 april 2002 heeft de Stichting een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2002, waar de raad, vertegenwoordigd door drs. A.B.C.M.E. Linders en R. Toussain, gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. J.H. Brandjes en mr. A.J. Verplak, en de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 105d, zesde lid, van de Wet op het basisonderwijs (hierna: de WBO) stelt de gemeenteraad om de vijf jaar het totaal van de vastgestelde uitgaven en ontvangsten in de voorafgaande vijf kalenderjaren, zoals in het eerste tot en met vijfde lid is aangegeven voorlopig vast. Indien de uitgaven hoger zijn dan de ontvangsten, bepaalt de gemeenteraad tevens het bedrag van de overschrijding.
Ingevolge artikel 105d, zevende lid, eerste en tweede volzin, van de WBO stelt de gemeenteraad na sluiting van de rekening van de gemeente de in het eerste en zesde lid bedoelde bedragen, zo nodig gewijzigd, vast. In het geval, bedoeld in het zesde lid, tweede volzin, drukt de gemeenteraad vervolgens het bedrag van de overschrijding uit in een percentage van het totaal van de ontvangsten, bedoeld in het eerste lid onder c,d en e.
Artikel 102 van de WBO, zoals dat luidde tot de inwerkingtreding van de Wet van 27 februari 1992, Stb. 1992, 113, en derhalve van toepassing was op de periode 1 januari 1991 - 1 augustus 1992, verschilt, voorzover thans van belang, niet van artikel 105d van de WBO.
2.2. Vast staat, dat de raad in de jaren 1991 tot en met 1995 de jaarlijkse vaststelling van de ontvangsten en uitgaven, als bedoeld in artikel 105d, eerste lid, van de WBO, achterwege heeft gelaten evenals de in het zesde lid bedoelde voorlopige vaststelling van het totaal van de vastgestelde uitgaven en ontvangsten na afloop van deze vijf kalenderjaren. In plaats daarvan is de raad in 1998 direct tot definitieve vaststelling van het totaal van de ontvangsten en uitgaven voor het onderwijs over het tijdvak 1991-1995 en het overschrijdingspercentage, als bedoeld in artikel 105d, zevende lid, van de WBO, overgegaan.
2.2.1. Nog daargelaten of het eerst geruime tijd na afloop van het tijdvak vaststellen van de ontvangsten en uitgaven en het overschrijdingsbedrag verenigbaar is met de Wet op het basisonderwijs, moet daarbij - gelet op het bepaalde in artikel 105d, eerste, zesde en zevende lid, van de WBO, in onderling verband bezien, - in ieder geval worden uitgegaan van de ontvangsten en uitgaven, zoals opgenomen in de definitief vastgestelde rekening van de gemeente over de desbetreffende jaren respectievelijk het desbetreffende tijdvak. Weliswaar biedt artikel 105d, zevende lid, van de WBO de mogelijkheid de genoemde bedragen gewijzigd vast te stellen, doch dit heeft slechts betrekking op wijzigingen ten opzichte van de met toepassing van artikel 105d, eerste en zesde lid, van de WBO voorlopig vastgestelde bedragen, die voortvloeien uit definitieve vaststelling van de rekening van de gemeente. Reeds omdat in het onderhavige geval van een voorlopige vaststelling geen sprake is geweest, is voor toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid geen plaats. Het oordeel van de rechtbank, dat de raad door in 1998 het totale bedrag van de reserve op het saldo van de ontvangsten en uitgaven over het tijdvak 1991-1995 in mindering te brengen in strijd met de wet heeft gehandeld, is dan ook juist. Hieruit volgt, dat gedeputeerde staten het door de Stichting tegen het besluit van 10 december 1998 ingestelde administratief beroep ten onrechte ongegrond hebben verklaard.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Gedeputeerde staten dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt gedeputeerde staten van Zuid-Holland in de door de stichting "De Woudse Venen" in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Zuid-Holland te worden betaald aan de stichting "De Woudse Venen".
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Van Loon
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2003
284.