ECLI:NL:RVS:2003:AF4733

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105368/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • H.G. Lubberdink
  • D.A.C. Slump
  • I. Sluiter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vergunningverlening voor de bouw van een bedrijfsverzamelgebouw op bedrijventerrein De Schermer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 27 september 2001. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van Schermer vernietigd. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de vergunning die was verleend aan [vergunninghouder] voor de bouw van een bedrijfsverzamelgebouw op het bedrijventerrein 'De Schermer'. Het college had op 6 april 1999 vergunning verleend, maar appellante was van mening dat deze beslissing haar bedrijfseconomische belangen schaadde.

De Raad van State heeft de zaak op 29 oktober 2002 ter zitting behandeld. Appellante betoogde dat de rechtbank had miskend dat zij als belanghebbende moest worden aangemerkt, omdat de vergunning aan [vergunninghouder] was verleend en niet aan haar. De Raad van State oordeelde echter dat de verlening van de bouwvergunning aan [vergunninghouder] niet betekende dat appellante geen vergunning kon krijgen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellante niet als belanghebbende kon worden aangemerkt volgens artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 19 februari 2003.

Uitspraak

200105368/1.
Datum uitspraak: 19 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
appellante,, gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 27 september 2001 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Schermer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 april 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schermer (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor de bouw van een bedrijfsverzamelgebouw op het bedrijventerrein "De Schermer" te [locatie], kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nummer[…] (hierna: het bedrijfsverzamelgebouw).
Bij besluit van 25 januari 2000 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 september 2001, verzonden op 1 oktober 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en appellante onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaren. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 29 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 november 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 maart 2002 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. O.H. Minjon, advocaat te Alkmaar, en [gemachtigde], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij door de beslissing op bezwaar in haar - bedrijfseconomische - belang is getroffen, nu met dit besluit aan [vergunninghouder] en niet aan haar vergunning is verleend voor de bouw van het bedrijfsverzamelgebouw.
Dit betoog faalt. Dat de bestreden beslissing op bezwaar [vergunninghouder] toestaat het bedrijfsverzamelgebouw te bouwen heeft niet tot gevolg dat appellante daarvoor geen bouwvergunning kan worden verleend. Appellante wordt derhalve niet door de verlening van de bouwvergunning aan [vergunninghouder] geraakt in het door haar gestelde belang. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellante bij de beslissing op bezwaar niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht moet worden aangemerkt.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Sluiter
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2003
292.