ECLI:NL:RVS:2003:AF4752

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204570/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders over stacaravan op perceel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland. Het college had op 28 september 2000 de appellant gelast om een stacaravan, die op zijn perceel was geplaatst, te verwijderen op straffe van een dwangsom. Dit besluit werd gedeeltelijk gegrond verklaard door het college op 31 juli 2001, maar de rechtbank te Middelburg verklaarde het beroep van de appellant op 12 juli 2002 ongegrond. De appellant ging hiertegen in hoger beroep bij de Raad van State, ingediend op 22 augustus 2002.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 31 januari 2003, waarbij de appellant in persoon verscheen en het college vertegenwoordigd was door M.J. van den Berge. De Raad overwoog dat het college had vastgesteld dat de stacaravan op het perceel werd gebruikt voor nachtverblijf, wat in strijd was met de Wet op de openluchtrecreatie en het bestemmingsplan. De appellant betwistte deze vaststelling en stelde dat de stacaravan een schaftkeet was, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding had gevonden om de verklaringen van het college te betwijfelen.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 19 februari 2003.

Uitspraak

200204570/1.
Datum uitspraak: 19 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Middelburg van 12 juli 2002 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland (hierna: het college) appellant op straffe van een dwangsom gelast een op het perceel aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) geplaatste stacaravan te verwijderen.
Bij besluit van 31 juli 2001 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, de last in zoverre gewijzigd en voor het overige ongegrond.
Bij uitspraak van 12 juli 2002, verzonden op op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 oktober 2002 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2003, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door M.J. van den Berge, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het college heeft vastgesteld dat in de op het perceel geplaatste stacaravan werd overnacht en deze niet werd gebruikt voor activiteiten, in verband waarmee toestemming was gevraagd en verkregen. Op grond hiervan heeft het college de stacaravan aangemerkt als kampeermiddel in de zin van de Wet op de openluchtrecreatie en de aanwezigheid ervan strijdig geacht met het vigerend bestemmingsplan en met de Verordening op de openluchtrecreatie.
2.2. Appellant klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat de stacaravan een schaftkeet is en ten onrechte door het college als kampeermiddel is aangemerkt.
Deze klacht faalt. Uit de desbetreffende rapportages blijkt dat meerdere malen is vastgesteld dat de caravan voor nachtverblijf werd gebruikt. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden om aan te nemen dat deze verklaringen, zoals appellant stelt, vals zijn. Door op grond daarvan aan te nemen dat de caravan werd of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van de Wet op de openluchtrecreatie, heeft het college aan die bepaling voorts geen onjuiste toepassing gegeven.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Matulewicz
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2003
383.