200204366/1.
Datum uitspraak: 26 februari 2003.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 20 december 2001 heeft de gemeenteraad van Zaanstad, op voorstel van burgemeester en wethouders van 7 november 2001, het bestemmingsplan “Krommenie-Zuid” vastgesteld.
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 25 juni 2002, kenmerk 2002-1468, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerder is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 8 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], een der appellanten, en mr. P.A.C. van Buul, advocaat te Velsen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F. Arents, ambtenaar der provincie, zijn verschenen. Tevens is daar namens de gemeenteraad van Zaanstad, mr. A.A. Koning, ambtenaar der gemeente, verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een planologisch en juridisch kader voor het behoud en de versterking van de woonfunctie in Krommenie-Zuid. Het plan regelt de actualisering van het woongebied tussen de Heiligeweg, de Rosariumlaan, de Durgsloot/Molsloot en de Provinciale weg waarvoor thans verschillende plannen gelden.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan grotendeels goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Appellanten voeren in beroep aan dat verweerder ten onrechte gedeeltelijk goedkeuring aan het plan heeft verleend. Zij stellen dat ten onrechte goedkeuring is onthouden aan de aanduiding “bebouwingspercentage 50%” dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming “Centrumvoorzieningen”, begrensd door de Heiligeweg/hoek Weverstraat, Durgsloot en Badhuislaan, dat voorziet in een bebouwingspercentage van 50%. Appellanten wensen in ieder geval een bebouwingspercentage van 100% op hun percelen te handhaven. Gelet hierop verstaat de Afdeling dat het beroep mede is gericht tegen de goedkeuring van het plandeel, nu hetgeen appellanten voorstaan alleen is te bereiken indien ook goedkeuring wordt onthouden aan dat plandeel.
Voorts voeren zij aan dat verweerder ten onrechte een bouwhoogte van 9 meter voor hun woningen aan de Heiligeweg/hoek Weverstraat heeft goedgekeurd. Appellanten wensen een bouwhoogte van 12 meter.
2.4. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat met het voorliggende plan het bebouwingspercentage voldoende wordt verruimd. Hij ziet voorts geen aanleiding het bebouwingspercentage en de maximale bouwhoogte aan te passen.
2.5. Verweerder heeft het plan gedeeltelijk goedgekeurd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder goedkeuring onthouden aan het bebouwingspercentage van 50% dat is toegekend aan het onder overweging 2.3. omschreven plandeel in zijn geheel. Door de gekozen systematiek van het bebouwingspercentage per bestemmingsvlak in combinatie met de bestemming “Centrumvoorzieningen” kan aldus een beperking van bouwmogelijkheden voor de onderscheiden eigenaren ontstaan. Tijdens de looptijd van het plan kunnen daardoor de bouwmogelijkheden van appellanten afnemen zonder dat zij hier enige invloed op kunnen uitoefenen. Doordat ook anderen binnen het bestemmingsvlak bebouwing kunnen realiseren neemt het bouwpercentage voor appellanten af en dit leidt, volgens verweerder, tot rechtsongelijkheid. Wat betreft de bouwhoogten overwoog verweerder dat een maximumhoogte van 9 meter passend is wat betreft de vrijstaande panden tussen Durgsloot en Weverstraat die bestaan uit een laag met een kap en enkele van 2 lagen met een kap. Ten aanzien van de panden [locatie 1] en [locatie 2] is een uitzondering gemaakt ten einde appellanten tegemoet te komen en is een bouwhoogte van maximaal 12 meter toegestaan.
2.6. Uit het verweerschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder, anders dan hij in zijn besluit heeft aangegeven, naast de onthouding van goedkeuring aan het bebouwingspercentage ook goedkeuring had willen onthouden aan het plandeel met de bestemming “Centrumvoorzieningen”. Verweerder heeft toegelicht dat in het kader van een plan ingevolge artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening alsdan zou dienen te worden bezien welk bebouwingspercentage of –percentages per perceel van belang zijn indien behoefte bestaat aan een differentiatie. Door alleen goedkeuring te onthouden aan het bebouwingspercentage zou het gehele bouwvlak kunnen worden volgebouwd, hetgeen, zoals uit de overwegingen van het besluit blijkt, niet de bedoeling was.
De Afdeling is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconstateerd dat onduidelijkheden kunnen ontstaan over de bebouwingsmogelijkheden van de in geding zijnde gronden. Mitsdien bestaat er aanleiding verweerder in zijn opvatting dat ook aan de bestemming “Centrumdoeleinden” goedkeuring had moeten worden onthouden, te volgen zodat dit deel van het beroep gegrond is en het bestreden besluit op de hieronder aangegeven wijze dient te worden vernietigd. De Afdeling zal op de hierna te vermelden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.7. Ten aanzien van het bezwaar van appellanten dat ziet op de bouwhoogte van 9 meter overweegt de Afdeling als volgt.
Uit de aanduidingen op de plankaart blijkt dat ten aanzien van de percelen [locatie 3] tot en met [locatie 4] en [locatie 5] een bouwhoogte van 9 meter geldt. Voor de percelen [locatie 1] en [locatie 2] is een bouwhoogte van 12 meter van toepassing. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de gemeenteraad voor de percelen [locatie 1] en [locatie 2] in een eerder plan een uitbreiding tot een maximale bouwhoogte tot 12 meter mogelijk heeft gemaakt. Een hoogtemaat van 12 meter voor alle panden langs deze weg is door het gemeentebestuur met het oog op het conserverend karakter van het bedoeld plandeel niet overwogen. Voorts is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan een andere afweging in de rede zou hebben gelegen.
De Afdeling is gezien het vorenstaande van oordeel dat verweerder in de ruimtelijke opzet van het betrokken plandeel aanleiding heeft kunnen vinden de hoogtemaat van 9 meter een goede ruimtelijke ordening te oordelen zodat dit onderdeel van het beroep ongegrond is.
2.8. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder zich op grond van het gestelde onder overweging 2.6. niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerder door uitsluitend aan het bebouwingspercentage van 50% goedkeuring te onthouden in strijd heeft gehandeld met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het beroep is gedeeltelijk gegrond zodat het bestreden besluit op dit punt dient te worden vernietigd.
2.9. Verweerder dient op na te melden in de kosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 25 juni 2002, 2002-1468, voorzover het betrekking heeft op de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden" begrensd door de Heiligeweg, Durgsloot, Badhuislaan en Weverstraat doch met uitzondering van het gedeelte binnen de scheidingslijn aanduiding “bebouwingspercentage 100” wat betreft de panden [locatie 1 en [locatie 2], zoals nader aangegeven op de bij de uitspraak behorende gewaarmerkte kaart;
III. onthoudt goedkeuring aan het onder ll genoemde plandeel;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;
V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt gedeputeerde staten van Noord-Holland in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Noord-Holland te worden betaald aan appellanten;
VII. gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2003.