ECLI:NL:RVS:2003:AF4995

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205831/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. van Wagtendonk
  • H. Troostwijk
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing tewerkstellingsvergunning voor vreemdeling door de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Omron Europe B.V." en een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage. De rechtbank had eerder de afwijzing van de aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning krachtens de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) door de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) bevestigd. De aanvraag was gedaan ten behoeve van de appellant, geboren op 16 augustus 1970, die in Nederland arbeid wilde verrichten. De Directie had de aanvraag op 3 maart 2000 afgewezen, omdat de werkgever onvoldoende had aangetoond dat er voldoende inspanningen waren verricht om prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt te mobiliseren. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak bevestigd, maar appellanten waren het hier niet mee eens en gingen in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 januari 2003 behandeld. De appellanten voerden aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij onvoldoende inspanningen hadden verricht. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de Directie zich op het standpunt had kunnen stellen dat de appellanten niet voldoende hadden aangetoond dat zij zich hadden ingespannen om de arbeidsplaats door prioriteitgenietend aanbod te vervullen. De Afdeling bevestigde dat de regels omtrent de tewerkstellingsvergunningen strikt zijn en dat werkgevers in beginsel de plicht hebben om aan te tonen dat zij voldoende inspanningen hebben verricht.

De Afdeling concludeerde dat de grieven van appellanten niet opgingen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Directie de aanvraag voor de tewerkstellingsvergunning kon afwijzen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200205831/1.
Datum uitspraak: 26 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Omron Europe B.V.", gevestigd te Hoofddorp en [appellant], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 16 september 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2000 heeft de Algemene Directie voor de Arbeidsvoorzieningsorganisatie (hierna: de Directie), thans: de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen (hierna: de CWI) een aanvraag van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Omron Europe B.V." (hierna: appellante) om verlening van een tewerkstellingsvergunning krachtens de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) ten behoeve van het verrichten van arbeid in loondienst voor [appellant], geboren op 16 augustus 1970, afgewezen.
Bij besluit van 15 augustus 2000 heeft de Directie het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juni 2001, verzonden op 4 juli 2001, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
Bij besluit van 5 oktober 2001 heeft de Directie het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Adviescommissie Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Adviescommissie) van 29 juni 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 16 september 2002, verzonden op 23 september 2002, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 november 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 december 2002 heeft de CWI een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 9 januari 2003 hebben appellanten nadere stukken ingezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2003, waar appellant in persoon en appellante, vertegenwoordigd door mr. R.L. Braakman, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], en de CWI, vertegenwoordigd door mr. W.F. Jacobson, ambtenaar bij de CWI, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten, zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 9, aanhef en onder a, van de Wav kan een tewerkstellingsvergunning worden geweigerd, indien de werkgever niet kan aantonen voldoende inspanningen te hebben gepleegd de arbeidsplaats door prioriteitgenietend, op de arbeidsmarkt beschikbaar aanbod te vervullen.
Ingevolge artikel 1 van het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen (hierna: het Delegatiebesluit), zoals dat luidde ten tijde van belang, wordt de bevoegdheid inzake het afgeven, verlengen en intrekken van tewerkstellingsvergunningen overgedragen aan de Directie.
Ingevolge artikel 2 van het Delegatiebesluit neemt de Directie bij de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 1 van het Delegatiebesluit, naast de in de Wav, het Besluit ter uitvoering van de Wet arbeid vreemdelingen en in dit besluit gestelde regels, de nadere regels in acht inzake de wijze van toepassing van de Wav zoals die zijn neergelegd in de uitvoeringsregels behorende bij dit besluit.
Volgens paragraaf 2 van de Uitvoeringsregels Wet arbeid vreemdelingen, behorende bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Uitvoeringsregels), is het uitgangspunt voor de uitvoering van de Wav een consequente toepassing van het restrictieve toelatingsbeleid. Dit houdt in dat in beginsel alle toepasselijke weigeringsgronden, waarin de Wav voorziet, zullen worden tegengeworpen.
Volgens paragraaf 32 van de Uitvoeringsregels, dient in de regel een tewerkstellingsvergunning te worden geweigerd, in geval de werkgever niet kan aantonen voldoende inspanningen te hebben gepleegd om prioriteitgenietend aanbod te mobiliseren.
Volgens paragraaf 2 van de Beleidsregels van het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (hierna: de Beleidsregels CBA), voorzover thans van belang, geldt als uitgangspunt voor de toepassing van artikel 9, aanhef en onder a, van de Wav dat, onvoorziene omstandigheden daargelaten, naarmate een vacature langer als onvervuld of eerder als moeilijker vervulbaar valt te beschouwen, des te langer van te voren en vaker herhaald inspanningen dienen te worden verricht om prioriteitgenietend aanbod te werven.
2.2. De grieven 1 tot en met 4, in onderlinge samenhang bezien, richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat zij het standpunt van de Directie volgt dat door appellante onvoldoende pogingen zijn ondernomen om de arbeidsplaats door prioriteitgenietend, op de arbeidsmarkt beschikbaar aanbod te vervullen. Appellanten betogen hiertoe dat de rechtbank zich bij de beoordeling van de door appellante geleverde inspanningsverplichtingen ten onrechte heeft beperkt tot de wervingsopdracht die appellante aan het wervings- en selectiebureau Converge (hierna: Converge) heeft gegeven.
2.2.1. Deze grieven falen. Volgens het door de Directie gevoerde beleid, zoals neergelegd in paragraaf 32 van de Uitvoeringsregels en paragraaf 2 van de Beleidsregels CBA, rust in beginsel op degene die een aanvraag om een tewerkstellingsvergunning als bedoeld in de Wav indient, de plicht om aan te tonen dat voldoende inspanningen zijn gepleegd om prioriteitgenietend aanbod te mobiliseren ter vervulling van de arbeidsplaats. In geval de werkgever dit niet kan aantonen, dient volgens dit beleid de tewerkstellingsvergunning in beginsel te worden geweigerd. Dit beleid is niet in strijd met artikel 9, aanhef en onder a, van de Wav of anderszins rechtens niet aanvaardbaar.
De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de Directie zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat appellante niet heeft aangetoond zich voldoende te hebben ingespannen de arbeidsplaats door prioriteitgenietend, op de arbeidsmarkt beschikbaar aanbod te vervullen. In dit verband heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat de wervingsactiviteiten die Converge in verband met de intrekking van de verblijfsvergunning van appellant op 5 november 1999 heeft ontplooid, geenszins duiden op voldoende inspanningen om de arbeidsplaats die sinds 1 juli 1999 door appellant werd ingenomen, door prioriteitgenietend aanbod te vervullen.
Anders dan appellanten betogen, blijkt uit de brief van Converge van 27 maart 2000 niet dat appellante Converge gezien de nieuw ontstane situatie als gevolg van de intrekking van de verblijfsvergunning van appellant een nieuwe wervingsopdracht heeft gegeven, dan wel anderszins zich voldoende heeft ingespannen ten einde de arbeidsplaats door prioriteitgenietend aanbod te vervullen.
Ook in hetgeen appellanten overigens naar voren hebben gebracht, kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de Directie niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 9, aanhef en onder a, van de Wav.
2.3. Ingevolge artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voorzover thans van belang, dient de beslissing op het bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
Ingevolge artikel 7:13, zevende lid, van de Awb wordt, indien de beslissing op het bezwaar afwijkt van het advies van de commissie, in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies met de beslissing meegezonden.
2.3.1. De grieven 5 en 6 klagen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Directie voldoende heeft gemotiveerd waarom de beslissing op het bezwaar afwijkt van het advies van de Adviescommissie Wet arbeid vreemdelingen. Appellanten betogen daarnaast dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in het advies het door appellante te mobiliseren prioriteitgenietend aanbod niet is betrokken.
2.3.2. Deze grieven falen evenzeer. Zoals hiervoor onder 2.2.1. is overwogen, bestaat geen grond om te oordelen dat de Directie bij de beslissing op bezwaar niet in redelijkheid de afwijzing van de aanvraag heeft kunnen handhaven met toepassing van haar bevoegdheid krachtens artikel 9, aanhef en onder a, van de Wav. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Directie in de beslissing op het bezwaar deugdelijk heeft gemotiveerd waarom zij, anders dan de Adviescommissie heeft geadviseerd in haar overigens summiere advies, tot ongegrondverklaring van het bezwaar heeft besloten.
2.4. De klacht in grief 7 dat de rechtbank het beroep ten onrechte ongegrond heeft bevonden, heeft naast de hiervoor besproken punten geen zelfstandige betekenis en faalt reeds hierom.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Beurmanjer-de Lange, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Beurmanjer-de Lange
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2003
241-360.