200203486/1.
Datum uitspraak: 26 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [appellante sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 8 september 1997 heeft de raad van de gemeente Enschede, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van
19 augustus 1997, vastgesteld het bestemmingsplan "Buitengebied 1996".
Verweerder heeft bij besluit van 7 april 1998, kenmerk
RGP 97/1851, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 24 oktober 2001, no. E01.98.0287, heeft de Afdeling dit besluit deels vernietigd.
Bij besluit van 9 april 2002, kenmerk RWB/2001/4196, heeft verweerder opnieuw beslist over de goedkeuring van een deel van het plan.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 25 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2002, en appellante sub 2 bij brief van 2 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 3 juli 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 27 september 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2002, waar appellante sub 1 vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. R.T. Kirpestein, appellante sub 2 vertegenwoordigd door mr. J.F. Sabaroedin, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. van Maurik zijn verschenen.
Tevens is de gemeenteraad van Enschede, vertegenwoordigd door H.M. van der Heijden, daar gehoord.
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447). Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. [appellante sub 1] stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voor zover daarbij de bouw van een bedrijfswoning aan de Vergertweg niet is toegestaan. Zij is van mening dat de aanwezigheid van een bedrijfswoning inherent is aan de vestiging van een loonbedrijf. Appellante meent voorts dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het westelijke deel van het perceel. Zij betoogt dat onduidelijk is waarom dit besluit is genomen en op welk perceelsgedeelte dit betrekking heeft. Verder kan door dit besluit een aanmerkelijk deel van de bedrijfsactiviteiten in het gedrang komen.
2.2.1. Verweerder is van mening dat de gronden aan de Vergertweg in planologisch opzicht geen geschikte plaats zijn voor de vestiging van een loonbedrijf. Gelet op het belang van het bedrijf bij een spoedige verplaatsing van de huidige plek en het ontbreken van een alternatieve vestigingsplaats, staat verweerder echter de vestiging van het bedrijf aan de Vergertweg toe. Hij beschouwt de (her)vestiging van het bedrijf als een stap-vooruit-situatie waarbij de verplaatsing in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht leidt tot een verbetering. Verweerder keurt de aanduiding “AH” voor een loonbedrijf aan de Vergertweg goed, met uitzondering van het westelijke deel van het perceel (tegen de Weerseloseweg). Verder merkt hij op dat een bedrijfswoning ter plaatse uit een oogpunt van geluidhinder afkomstig van de vliegbasis Twente niet aanvaardbaar is.
2.2.2. In het plan is aan de gronden gelegen tussen de Vergertweg, de Lonnekerveldweg en de Weerseloseweg de bestemming “Agrarisch gebied” en de aanduiding “Agrarisch hulp- of nevenbedrijf” toegekend. Het perceel ligt tussen de 35 K.E. lijn en de 45 K.E. lijn, zoals deze zijn aangegeven op de plankaart.
De Afdeling stelt vast dat ingevolge artikel 7.1.2. van de planvoorschriften op gronden met de bestemming “Agrarisch gebied” een agrarisch hulp- of nevenbedrijf is toegestaan binnen het op de plankaart aangegeven bouwperceel. Ingevolge artikel 7.2.7. van de planvoorschriften mag binnen dat bouwperceel één bedrijfswoning worden opgericht.
Ingevolge artikel 5.5.1. van de planvoorschriften mogen tussen het vliegveld en de op de plankaart aangegeven 35 K.E. lijn geen woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaarttereinen - zoals deze luidt op het moment dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld - worden gebouwd. In het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaartterreinen wordt onder woning verstaan een gebouw dat voor bewoning gebruikt wordt of daartoe bestemd is.
De Afdeling stelt vast dat het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaartterreinen met ingang van 6 januari 1997, derhalve voordat het bestemmingplan is vastgesteld, is ingetrokken. Aan artikel 5.5.1. van de planvoorschriften, voor zover betrekking hebbend op de gronden gelegen tussen de Vergertweg, de Lonnekerveldweg en de Weerseloseweg, komt derhalve geen betekenis toe. Dit onderdeel van het plan is dan ook in strijd met de rechtszekerheid.
Uit het vorenstaande volgt dat het plan de bouw van een bedrijfswoning op de gronden gelegen tussen de Vergertweg, de Lonnekerveldweg en de Weerseloseweg zonder meer toestaat. Aan de overweging van verweerder dat een bedrijfswoning uit een oogpunt van geluidhinder afkomstig van de vliegbasis Twente niet aanvaardbaar is, komt, nu in het dictum van het bestreden besluit hieraan geen consequentie is verbonden, geen betekenis toe.
Door goedkeuring te verlenen aan artikel 5.5.1. van de planvoorschriften, voor zover betrekking hebbend op de gronden gelegen tussen de Vergertweg, de Lonnekerveldweg en de Weerseloseweg, heeft verweerder gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van [appellante sub 1] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit voor dit onderdeel dient te worden vernietigd. Nu er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om goedkeuring aan genoemd planvoorschrift te onthouden voor zover dit betrekking heeft op de gronden gelegen tussen de Vergertweg, de Lonnekerveldweg en de Weerseloseweg.
2.2.3. Ten aanzien van de andere beroepsgronden van appellante overweegt de Afdeling het volgende. In het bestreden besluit heeft verweerder vermeld dat wat betreft situering en inpassing van de bebouwing van het loonbedrijf aan de Vergertweg rekening gehouden zal moeten worden met de waarden ter plaatse. Verweerder heeft goedkeuring verleend aan de aanduiding “AH”, met uitzondering van het westelijke deel van het perceel tegen de Weerseloseweg. In het verweerschrift merkt verweerder op dat de onthouding van goedkeuring is bedoeld om zeker te stellen dat een strook grond ter grootte van ongeveer 10 meter benut wordt voor het aanbrengen van een houtwal, waardoor een goede landschappelijke inpassing en afscherming wordt verkregen. Een en ander houdt volgens verweerder verband met de bescherming van de grote landschappelijke waarden van het bosgebied Hof Espelo aan de overzijde van de Weerseloseweg.
De Afdeling is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een dergelijke strook om die reden nodig is. Verweerder heeft in het dictum van zijn besluit echter niet nader aangegeven om welk gedeelte van het perceel het gaat. De onthouding van goedkeuring is daarmee te onbepaald en derhalve in strijd met de rechtszekerheid. Het beroep van [appellante sub 1] is ook voor dit onderdeel gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover dit betrekking heeft op de gronden met de bestemming “Agrarisch gebied” en de aanduiding “Agrarisch hulp- of nevenbedrijf”, gelegen tussen de Vergertweg, de Lonnekerveldweg en de Weerseloseweg.
Appellante heeft ter zitting medegedeeld in te stemmen met de aanleg van een houtwal op een strook grond ter grootte van 10 meter aan de zijde van de Weerseloseweg, overeenkomstig hetgeen door verweerder in zijn verweerschrift is vermeld. Nu niet is gebleken dat hierdoor belangen van derden zouden worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om goedkeuring te verlenen aan de bestemming “Agrarisch gebied” en de aanduiding “Agrarisch hulp- of nevenbedrijf” voor de gronden gelegen tussen de Vergertweg, de Lonnekerveldweg en de Weerseloseweg, met uitzondering van een strook grond ter grootte van 10 meter aan de zijde van de Weerseloseweg, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart.
2.3. [appellante sub 2] stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Agrarisch gebied”, gelegen ten noorden van de Haverkampweg, voor zover dat niet voorziet in een agrarisch bouwblok ten behoeve van een paardenhouderij. Zij voert aan dat de bedrijfsactiviteiten voor het grootste deel bestaan uit fokactiviteiten met paarden zodat het bedrijf specifiek gebonden is aan het buitengebied. Zij is van mening dat ten onrechte wordt getwijfeld aan de economische levensvatbaarheid en volwaardigheid van het bedrijf. Voorts stelt zij dat verweerder ten onrechte het streekplan Overijssel 2000+ dat is vastgesteld op 13 december 2000 aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd.
2.3.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de beschikbare informatie onvoldoende aannemelijk is dat het gaat om een volwaardige productiegerichte paardenhouderij die toekenning van een agrarisch bouwperceel zou kunnen rechtvaardigen. Ook het streekplan verzet zich tegen toekenning van een bouwblok ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bouwperceel. In verband met de aanwezigheid van bestaande stallingruimte heeft verweerder wel goedkeuring onthouden aan de bestemming “Agrarisch gebied” ter plaatse van de aanwezige opstal.
2.3.2. Ten aanzien van het bezwaar van appellant dat ziet op de toetsing aan het streekplan overweegt de Afdeling het volgende. Het karakter van de toetsing van een bestemmingsplan door gedeputeerde staten brengt in beginsel met zich dat alle feiten en omstandigheden die zich tot aan het nemen van het besluit omtrent de goedkeuring hebben voorgedaan in aanmerking moeten worden genomen. Daaronder dient tevens begrepen te worden een nieuw streekplan. Het streekplan Overijssel 2000+ is vòòr het nemen van het bestreden besluit vastgesteld en inwerkinggetreden. Verweerder heeft derhalve terecht het plan daaraan getoetst.
Niet in geding is dat de gronden in het streekplan zijn aangeduid als groene ruimte, zone III. Het beleid ten aanzien van gebieden die onderdeel uitmaken van zone III is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur, bos en landschap, behoud van cultureel erfgoed en bevordering van recreatief medegebruik. Nieuwvestiging of hervestiging van landbouwbedrijven in gebieden die onderdeel uitmaken van zone III is niet mogelijk, tenzij als onderdeel van een integraal plan waarbij per saldo tevens natuur en landschap winst boeken en het culturele erfgoed behouden blijft. Dit beleid is in het algemeen niet onredelijk.
De Afdeling overweegt dat het hier gaat om nieuwvestiging van een landbouwbedrijf anders dan als onderdeel van een integraal plan. De vestiging van een paardenhouderij is derhalve in strijd met het streekplanbeleid . Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op dit beleid zouden rechtvaardigen. Reeds hierom heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep van [appellante sub 2] is ongegrond.
2.4. Ten aanzien van [appellante sub 1] dient verweerder op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellante sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 1] gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Overijssel van
9 april 2002, kenmerk RWB/2001/4196, voor zover het betreft:
a. de goedkeuring van artikel 5.5.1. van de planvoorschriften, voor
zover dit betrekking heeft op de gronden gelegen tussen de
Vergertweg, de Lonnekerveldweg en de Weerseloseweg;
b. het plandeel met de bestemming “Agrarisch gebied” en de
aanduiding “Agrarisch hulp- of nevenbedrijf”, gelegen tussen de
Vergertweg, de Lonnekerveldweg en de Weerseloseweg;
III. onthoudt goedkeuring aan het planvoorschrift genoemd onder IIa.;
IV. verleent goedkeuring aan het plandeel genoemd onder IIb., met uitzondering van een strook grond ter grootte van 10 meter aan de zijde van de Weerseloseweg, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;
VI. verklaart het beroep van [appellante sub 2] ongegrond;
VII. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel in de door [appellante sub 1] in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 693,56, waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Provincie Overijssel te worden betaald aan appellante;
VIII. gelast dat de Provincie Overijssel aan [appellante sub 1] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht € 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. R. Cleton en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Voskamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2003