200200343/1.
Datum uitspraak: 26 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 6 december 2001 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul.
Bij besluit van 3 april 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul (hierna: het college) aan [vergunninghouders] met toepassing van artikel 15 van de Voorschriften bestemmingsplan wijziging gebruiksvoorschriften Broekhem 1994 (hierna: de planvoorschriften) vrijstelling van het als bestemmingsplan geldende uitbreidingsplan “Broekhem” en bouwvergunning verleend voor het verbouwen van de garage op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 31 juli 2001 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 december 2001, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 18 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 maart 2002 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 27 maart 2002 hebben [vergunninghouders] een memorie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn van partijen nadere stukken ontvangen. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2002, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. A.A. van den Brand, advocaat te Maastricht, en de overige appellanten, vertegenwoordigd door deze, en het college, vertegenwoordigd door drs. W.T.M. Hendriks, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder] als partij gehoord.
2.1. Het inmiddels gerealiseerde bouwplan voorziet volgens de vermelding op de tekeningen, behorende bij de bouwaanvraag, in de verbouwing van een aan de woning gebouwde garage en terrasoverkapping tot een plantenberging met een afzonderlijke fietsenberging.
2.2. Ingevolge het als bestemmingsplan geldende uitbreidingsplan “Broekhem” rusten op het perceel de bestemmingen “Bebouwingsklasse C” en “Achtererf”.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, zoals deze bij besluit van 20 januari 1967 zijn vastgesteld, mogen de gronden, bestemd voor bebouwingsklasse C, uitsluitend worden gebruikt voor de bouw van eengezinshuizen, met dien verstande dat de afstand tussen voor- en achtergevel maximaal 10 meter mag zijn.
Ingevolge artikel 11, onder a, voorzover thans van belang, mag op gronden, bestemd voor achtererf, generlei bebouwing worden opgericht.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, zoals gewijzigd bij besluit van 4 december 1974 en voorzover thans van belang, mogen aangebouwde bijgebouwen uitsluitend worden opgericht binnen het bebouwingsoppervlak van de bebouwingsklassen B, C en D (eengezinswoningen) en op gronden, bestemd tot erf, en wel per bouwperceel één, met dien verstande dat:
e. het aangebouwde bijgebouw – behalve wanneer dit een serre of waranda betreft – niet mag zijn gelegen achter een woonvertrek;
f. indien de aanbouw een serre of waranda betreft de oppervlakte niet groter mag zijn dan 25 m² en de diepte van de aanbouw maximaal 3.50 meter (lees: mag) bedragen.
Het bestemmingsplan bevat geen begripsomschrijving van de termen ‘aanbouw’ en ‘bijgebouw’.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat op het perceel reeds een aangebouwd bijgebouw aanwezig is, te weten de aan de achterzijde van de woning van [vergunninghouder] gelegen serre, zodat het bouwplan reeds hierom in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens hen heeft het college deze serre ten onrechte aangemerkt als deel van de woning.
2.4. Dit betoog slaagt. Uit voormeld artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, van de planvoorschriften moet worden afgeleid dat een serre moet worden aangemerkt als een aangebouwd bijgebouw in de zin van deze bepaling. In 1992 is de woning op het perceel aan de achterzijde uitgebreid. Dit heeft tot gevolg gehad dat de ingevolge het bestemmingsplan maximaal toegestane afstand tussen voor- en achtergevel wordt overschreden. Gelet op voormeld artikel 3, eerste lid, kon onder die omstandigheden alleen bouwvergunning worden verleend, indien de uitbreiding als serre en niet als deel van de woning kon worden aangemerkt. De uitbreiding, waarvoor in de desbetreffende procedure ook als serre bouwvergunning is aangevraagd, heeft voor de toepassing van die bepaling dan ook als serre en dus als aangebouwd bijgebouw te gelden. Hieruit volgt dat de mogelijkheid om per bouwperceel één aangebouwd bijgebouw te realiseren in 1992 is benut. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het inleidende beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 31 juli 2001 vernietigen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 6 december 2001 in zaak nr. AWB 01/1183 WW44 I KLR;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van 31 juli 2001, nr. BA/280;
V. draagt het college op met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen;
VI. veroordeelt het college in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1101,19, waarvan € 966,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Valkenburg aan de Geul aan appellanten te worden betaald;
VII. gelast dat de gemeente Valkenburg aan de Geul aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 267,10 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter,
en mr. H. Troostwijk en mr. D.A.C. Slump, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2003