ECLI:NL:RVS:2003:AF5012

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200872/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • J. de Koning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake ontheffing inrijverbod voor motorvoertuigen op fietspad

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 8 januari 2002, waarin hun beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De zaak betreft een verzoek van appellanten om ontheffing van het inrijverbod voor motorvoertuigen op een fietspad in de gemeente Ubbergen. Het college van burgemeester en wethouders van Ubbergen had op 19 september 2001 een nieuw besluit genomen, waarin het verzoek van appellanten werd afgewezen. Appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft hen niet-ontvankelijk verklaard omdat zij niet tijdig de gronden van hun beroep hadden ingediend. Dit gebeurde binnen de termijn van vier weken na de datum van het besluit van het college.

Appellanten hebben vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij hun gronden hebben aangevuld. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 10 september 2002, waar zowel appellanten als het college vertegenwoordigd waren. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellanten niet-ontvankelijk waren in hun beroep, omdat zij niet binnen de gestelde termijn de benodigde gronden hadden ingediend. De Raad van State heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellanten wordt ongegrond verklaard. De beslissing is genomen in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 26 februari 2003.

Uitspraak

200200872/1.
Datum uitspraak: 26 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 8 januari 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Ubbergen.
1. Procesverloop
Op 19 september 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ubbergen (hierna: het college) een nieuw besluit genomen jegens appellanten, waarbij het verzoek van appellanten om ontheffing te verkrijgen van het inrijverbod voor motorvoertuigen voor het fietspad, op Nederlands grondgebied, gemeente Ubbergen, tussen de Leutherstrasse en de Thornsestraat, is afgewezen.
Op 28 oktober 2001 hebben appellanten daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij uitspraak van 8 januari 2002, verzonden op 15 januari 2002, heeft de rechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 12 februari 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 juni 2002 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn op 27, 29 en 30 augustus 2002 nadere stukken, met bijlagen, ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2002, waar appellanten, in persoon, en het college, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) moet een beroepschrift ten minste de gronden van het beroep bevatten.
Artikel 6:6 van de Awb bepaalt, voorzover van belang, dat indien niet is voldaan aan artikel 6:5 dit beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn.
2.2. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden appellanten niet-ontvankelijk verklaard in hun beroep. Onweersproken is gebleven dat appellanten niet binnen de gestelde termijn van 4 weken na 31 oktober 2001, de gronden van het beroep hebben ingediend. Evenmin hebben appellanten tijdig uitstel verzocht.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2003
221.